met ‘Belichaamd zien en denken’ van Jenny Slatman, een nawoord bij ‘Oog en geest’ van Merleau-Ponty. ‘Kunstwerken laten het sprekende woord spreken omdat ze uitdrukking geven aan het ontstaan van het zichtbare voor de belichaamde beschouwer. De expressie van de kunstenaar staat het dichtst bi de primordiale betekenisgeving door middel van het lichaam. Het maken van kunst is als een ‘ademhaling in het Zijn’ van de wereld(p.23). De kunstenaar kan alleen maar iets tot uitdrukking brengen of uitademen dat zij of hij eerst heeft ingeademd. Een artistieke expressie is eerst en vooral een lichamelijke expressie:men kan zich inderdaad niet voorstellen ‘hoe een Geest zou kunnen schilderen'(p.15). Wat het kunstwerk onthuld In het vierde hoofdstuk van ‘Oog en geest’ bespreekt Merleau-Ponty aan de hand van de aspecten diepte,kleur,lijn en beweging het typerende van de picturale expressie.Picturale diepte is niet zomaar een derde dimensie die van de dimensies hoogte en breedte afgeleid kan worden. Om dit duidelijk te maken zet Merleau-Ponty zich in het derde hoofdstuk af tegen Descartes’ voorstelling van de diepte. Volgens Descartes is de diepte iets wat afhankelijk is van het denkende subject. De ruimte met haar diepte ontvouwt zich als het ware voor een Geest die de gehele ruimte vanuit een lichaamloos punt kan overzien.'(bladzijde 79-80 uit ‘Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty) Nu weer verder met Cantos LXXIV uit Ezra Pound ‘De Pisaanse Cantos’ ingeleid,vertaald en toegelicht door Paul Cleas & Mon Nys. ‘Luit van Gassir. Hooo Fasa/ er kwam een leeuwkleurig hondje vol vlooien/ en een witgevlekte vogel,een stapper/ onder les six potences/ Absouldre,que tous nous vueil absoudre/ daar lag Barabbas en twee dieven lagen naast hem/ Barabbas een onvolwassen synthese/ half Hemingway,half Antheil,geëxalteerd/ en met name ‘Thos. Wilson/ Mr K. vertelde geen onzin,een maand lang geen onzin/ ‘als we niet stom waren,zaten we hier niet’/ en Lane zijn kliek./ Vlinders, munt en Lesbia’s mussen,/ de stemlozen met bommende tromm en banieren/ en het ideogram van de wachtkooien’ (bladzijde 29-30) Wordt vervolgd.