met ‘De ervaring van intertekstualiteit’ ondertitel ‘De intensiteit van wat ‘raakt’:de simultane werking van tekst en intertekst in Tonnus oosterhoff’. Het essay is geschreven door Frans-Willem Korsten. ‘Intertekstueel onderzoek en verschillende vormen van kennis Elke dialoog wordt bepaald door actie en reactie en impliceert daardoor een verschil in ruimte en een chronologisch verschil. Wanneer Bakhtin van het dialogische spreekt,zijn daarmee tijd en ruimte in het spel. Het is,in het verlengde daarvan,begrijpelijk dat de intertekst weliswaar in de tekst aanwezig is,maar ‘van elders’ komt.Intertekstueel gezien volgen teksten op elkaar:ze baseren zich op elkaar;ze gebruiken elkaar;en ze reageren op elkaar.Intertekstualiteit impliceert daardoor,als vanzelfsprekend,een verschuiving in ruimte,met een voorgrond en achtergrond,veraf en dichtbij.Het impliceert een verschuiving in tijd,met een origineel en echo,eerste en tweede stem,een luide en zwakke. Toch impliceerde het dialogische bij Bakhtin ook gelijktijdigheid.Het dialogische bestaat door simultaan aanwezige stemmen,ervaringen en perspectieven binnen een tekst. Toen later Kristeva sprak over intertekstualiteit in termen van dynamiek of mozaïek (Kristeva 1969a,1969b),waren dat enerzijds metaforen die verschuivingen in tijd of plaats impliceerden.Anderzijds impliceerden ze ook gelijktijdigheid. Dynamiek betreft immers een simultaan bestaande relatie en een mozaïek kent geen ruimtelijke diepte. Desalniettemin is aan de gelijktijdige of de simultane werking van tekst en intertekst wetenschappelijk gezien weinig aandacht besteed. Hoe komt dat?'(bladzijde 310) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Borges uit de bundel ‘Het Geheimschrift’. ‘HET GO// Vandaag,negen september 1978,/ had ik in mijn hand een kleine schijf/ van de driehonderd een en zestig die nodig zijn/ voor het astrologische go-spel,/ dat andere schaakspel van het Oosten./ Het is ouder dan het oudste schrift/ en het bord is een kaart van het heelal./ Zijn zwarte en witte variaties/ zullen de tijd uitputten./ De mensen kunnen zich erin verliezen/ als in de liefde of in de dag./ Vandaag,negen september 1978,/ weet ik,die zoveel dingen niet weet,/ dat ik nog iets niet weet,/ maar ik ben mijn goden dankbaar/ voor die openbaring van een labyrint/ dat mij nooit vertrouwd zal zijn.’ (bladzijde 109) Wordt vervolgd.