met ‘De ervaring van intertekstualiteit’ ondertitel ‘De intensiteit van wat ‘raakt’:de simultane werking van tekst en intertekst in Tonnus Oosterhoff’ van Frans-Willem Korsten. ‘Resonantie is altijd ‘aanwezig’,voelbaar,als een vorm van presentie,doordat het materie nodig heeft:lucht,hout,ijzer,een lichaam,een membraan. Mensen horen niets zonder resonantie,en ze kunnen nooit ‘meetrillen’ zonder een materieel contact.Resonantie impliceert zintuiglijkheid,doordat iets in beweging wordt gebracht,en vervolgens verder gaat,aanrakend en doorwerkend.Het leidt daardoor tot verschillen in intensiteit.In dit verband is de term behulpzaam om te traceren hoe tekst en intertekst een collectief tegelijktijdig en toch ook verschillend kunnen raken en vormen. Een sprookje als Roodkapje,een roman als ‘De tienduizend dingen’ van Maria Dermoût of een propagandafilm als ‘Triumph des Willens’ van Leni Riefenstahl:dezelfde teksten zullen ons,geladen met interteksten,verschillend raken. Ze doen ons,op esthetisch en politiek vlak,iets aan,en dat geldt nooit alleen voor één publiek,maar altijd voor verschillende soorten publiek. In het kader van de esthetische en politieke werking van kunst,wil ik resonantie inzetten om nader te bepalen hoe tekst en intertekst simultaan kunnen werken en hoe ze daardoor zowel een individuele als een gemeenschappelijke of collectieve beweging kunnen veroorzaken,met verschillende intensiteiten.Het gaat om een dubbele resonantie:tussen tekst en intertekst enerzijds,en tussen die twee samen en de ontvanger(s) anderzijds. Deze twee vormen van resonantie horen bij elkaar. Er is alleen maar resonantie tussen teksten als een publiek dat meevoelt. Tekst-intertekst en publiek bestaan dus in correlatie. Uit mijn behandeling van Oosterhoffs moet blijken wat de wetenschappelijke meerwaarde is van de behandeling van tekst en intertekst in termen van deze dubbele resonantie. Ik zal daartoe drie werken behandelen:’Citeer ik?’, ‘Wat moet ik ervan zeggen?’,en ‘Hetzelfde liedje’.'(bladzijde 312) Wordt vervolgd. Nu weer uit ‘Het Geheimschrift’ van J.L Borges een gedicht. ‘DE RECHTVAARDIGEN/// Een man die zijn tuin verzorgt,zoals Voltaire voorstond./ Wie waardeert dat er op aarde muziek is./ Wie plezier schept in het doorgronden van een woord./ Twee bedienden die in een café in het Zuiden een stille partij schaak spelen./ De pottenbakker die een kleur en een vorm uitdenkt./ De zetter die zich uitslooft voor deze bladzijde,die hem wellicht niet zint./ Een vrouw en een man die de laatste terzinen van een bepaald canto lezen./ Wie een slapend dier streelt./ Wie een kwaad rechtvaardigt of wil rechtvaardigen dat hem is aangedaan./ Wie blij is dat er op aarde een Stevenson is./ Wie liever heeft dat de anderen gelijk hebben./ De mensen,die elkaar niet kennen,houden de wereld in stand.’ (bladzijde 95) Wordt vervolgd.