met ‘De ervaring van intertekstualiteit’ ondertitel ‘De intensiteit van wat ‘raakt’:de simultane werking van tekst en intertekst in Tonnus Oosterhoff’,geschreven door Frans-Willem Korsten. ‘Constatief,in termen van beschrijving,klopt de titel,want de ik vraagt zich af of hij citeert. Performatief,in termen van wat het gedicht doet,klopt de titel niet,want er wordt overduidelijk geciteerd,en de vraag is dus zinledig. Of beter:ze wordt al meteen beantwoord. In het kader van hallucinaties is de vraag echter niet of we kunnen ‘weten’ waar dit gedicht op uit is. Het nu van het gedicht impliceert eerder dat we het alleen kunnen snappen door het te doen. In plaats van een regulier insectenoog,waarvan de verschillende beelden uiteindelijk leiden tot de compositie van één beeld,neemt Xeno Peckii vijftig onafhankelijke beelden tegelijk waar. Dit wordt beschreven in de noot,constatief. Toen Jaap Grave en Bettina Noak dit gedicht opnamen in hun bundel met belangrijke recente Nederlandstalige poëzie,stelden zij dat het gedicht ‘gaat over’ dit diertje:Xeno Peckii(2007,167).Constatief hadden ze met die kwalificatie een punt,performatief gezien niet. In het kader van ‘doen’ beschrijft het gedicht ook niet zozeer de ontregeling na een hallucinatie (perspectief:’Hoe heb ik dat allemaal ervaren?’). Het heeft die ontregeling gematerialiseerd in de tekst. Het beschrijft niet alleen de gevoelens van de ‘ik’ (affectief),maar heeft die omgezet in de tekst als een affect dat vervolgens de lezer kan ‘aandoen’. Door de opname van het diertje in de hoofdtekst van het gedicht,en vooral door de naast elkaar gegeven fragmenten van tekst en intertekst,gaat de beschrijving in de noot performatief werken.'(bladzijde 314) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van J.L. Borges uit ‘Het Geheimschrift’. ‘HET BEWIJS/// Aan de andere kant van de deur laat een man/ zijn bederf vallen. Tevergeefs/ zal hij vannacht een gebed richten/ tot zijn merkwaardige god,die drie,twee,een is,/ en bij zichzelf zeggen dat hij onsterfelijk is.Nu/ hoort hij de voorzegging van zijn dood/ en weet hij zich een zittend dier./ Jij bent die man,broeder. Laat ons/ de wormen en de vergetelheid danken.’ (bladzijde 37) Wordt vervolgd.