met ‘De ervaring van intertekstualiteit’ ondertitel ‘De intensiteit van wat ‘raakt’:de simultane werking van tekst en intertekst in Tonnus Oosterhoff’ geschreven door Frans-Willem Korsten. ‘Zoals het gedicht bewijst,zijn gelijktijdigheid of simultaneïteit er dus niet meteen en onmiddellijk. Integendeel,ze kunnen (en zullen waarschijnlijk) het resultaat zijn van een proces. Laat ik me nader op deze paradox richten in relatie tot verschillende vormen van individuele en collectieve respons. Simultane ervaring en collectiviteit – ‘Wat moet ik er van zeggen?’ De huidige directeur van Poetry International,Bas Kwakman,vertelde eens hoe hij in Medellin het ‘Festival de poesia’ van 2008 bijwoonde. Daar maakte hij een optreden mee van een voordien hem onbekende,Uruguayaanse dichter:Eduardo Espina. In zijn bestaan als directeur van Poetry en als bezoeker van optredens over de gehele wereld had Kwakman nog nooit een publiek meegemaakt dat zo in extase was. Bij bijna elke regel participeerde het gehele publiek door iets terug te roepen,instemmend te juichen,te lachen en te klappen. Omdat Kwakman zelf het Spaans niet machtig is en razend nieuwsgierig was naar de kwaliteit van deze poëzie,liet hij die bij terugkomst vertalen en werd toen geconfronteerd met wat in zijn ogen weinig anders was dan een verzameling clichés. De kwaliteit van de tekst en de intensiteit van zijn werking,zat klaarblijkelijk niet in de taal of taalbehandeling zelf,maar in haar inbedding in een gemeenschap. Dat wil zeggen dat de kwaliteit van deze poëzie enkel recht kan worden gedaan in relatie tot haar intense werking op een individueel en collectief betrokken publiek. Wie dat wil begrijpen,moet bereid zijn mee te doen door een vorm van ‘enactive interpretation’.'(bladzijde 316) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van J.L Borges uit ‘Het Geheimschrift’. ‘DE WOESTIJN/// Alvorens de woestijn in te gaan/ dronken de soldaten lang uit de put./ Hierocles goot zijn kruik leeg/ op de aarde en zei:/ ‘Als we de woestijn in moeten,/ ben ik al in de woestijn./ Als de dorst me toch zal verzengen,/ laat het dan meteen gebeuren.’/ Dat is een parabel./ Alvorens de hel in te zakken/ vergunden de lictoren van de god me de aanblik van een roos./ Die roos is nu mijn marteling/ in het duistere rijk./ Een man werd door een vrouw verlaten./ Ze besloten een laatste ontmoeting te liegen./ De man zei:/ ‘Als ik de eenzaamheid in moet,/ ben ik al alleen./ Als de dorst me toch zal verzengen,/ laat het dan meteen gebeuren.’/ Dat is een andere parabel./ Niemand ter wereld/ heeft de moed die man te zijn.’ (bladzijde 101) Wordt vervolgd.