alleen een gedicht van J.L. Borges uit de bundel ‘De Gezworenen’. ‘DE SOM/// Voor een witgekalkte wand die niemand/ ons let als oneindig voor te stellen/ is een man gezeten die zich voorneemt/ op die wand met vaste hand de hele wereld/ te penselen:deuren,weegschalen,Tataar,hyacint,/ engelen,bibliotheken en het labyrint,/ ankers,Uxmal,het oneindige,de nul./ Hij bevolkt de wand met vormen. Het lot,/ niet karig met bijzondere gaven,/ stelt hem in staat zijn waagstuk/ te voltooien. Juist op het moment/ dat de dood aan zijn deur komt kloppen/ ontdekt hij dat die omslachtige wartaal/ van lijnen het beeld is van zijn gelaat.’ (bladzijde 39) Wordt vervolgd.