een gedicht van J.L. Borges uit de bundel ‘De Gezworenen’. ‘OVER HET RIJKE ANDALUSIË/// Welk een weelde. Lucanus die/ het vers smeedt en die ander de spreuk./ De moskee en de boog. De cadans van het/ water van de Islam op de alameda./ De stieren bij avond. De drieste/ muziek die teer is tegelijk./ De goede traditie van het niets-doen./ De kabbalisten van de jodenwijk./ Rafael van de nachten en het lange/ tafelen met vrienden. De gulden/ Góngora. De gulzige schat van de Indiën./ De schepen,de wapens,de schilden./ Wat een galm,wat een kracht,wat een staatsie/ in dat ene woord:Andalusië.’ (bladzijde 91) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het essay van Stefan Hertmans over J.L. Borges ‘Zielsverhuizing’. ‘Borges lijkt bij het einde van dat hoofdstuk te zeggen:ik ben zelf die boeddhist,maar het zou onboeddhistisch zijn om dat zo maar positief en uitdrukkelijk te gaan beweren. Dus laat hij het aan zijn lezers over om daarmee te doen wat hij wil – een kwaliteit van openheid die hij ook wezenlijk acht voor poëzie. ‘Wie kan zichzelf beter kennen dan een blinde?’ vraagt Borges. Hij beschouwt zijn blindheid als een instrument,dat hem de zin van literatuur heeft geopenbaard. De blinde gaat in zichzelf op zoek en ontmoet er de schimmen die de onderwereld van zijn fantasie bevolken. Hij weet dat blindheid en inzicht een dialectische band met elkaar onderhouden. In het apocriefe Thomas-evangelie staat een uitspraak die aan Christus wordt toegeschreven:’Wordt voorbijgangers’.Voorbijgangers in het eigen leven worden,dat betekent ongetwijfeld ook dit aankweken van de blik die aan het verhevene raakt – onthecht en betrokken zijn,begrip hebben voor het lot van mensen zonder de waan te koesteren dat men er iets aan veranderen kan. Ook dit is een aspect dat hem zeer sterk bindt aan de toeschouwerspositie die Dante inneemt in het ‘Inferno’ en het ‘Purgatorio’. Men heeft Borges omwille van deze houding geregeld conservatief genoemd. Hij veegt de vloer aan met mensen die denken dat literatuur sociale gerechtigheid zou kunnen bewerkstelligen. Sociale gerechtigheid lijkt voor Borges eerder een van de dwalingen,obsessies waardoor de mensen ongelukkig en fascinerend worden,omdat ze geloven dat de geschiedenis maakbaar is. Borges is,ondanks zijn fascinaties voor de theoretische geest,geen hegeliaan. Hij gruwt van een maakbare wereld,omdat de wonderlijkheid van bestaande wereld hem te dierbaar is. Daarom kan Borges beweren dat de geschiedenis en de poëzie niet wezenlijk van elkaar verschillen.'(bladzijde 277-278) Wordt vervolgd.