een gedicht van J.L. Borges uit de bundel ‘Lof der duisternis’. ‘SMEDING/// Als een blindeman,met handen die mij voorgaan/ – wèg de muren,vaag de luchten – / loop ik,traag van schrik,te tasten,/ in gespleten nachten,/ naar de verzen die gaan komen./ Verbranden moet ik het verfoeide duister/ in hun reine vuurhaard:/ woordenpaars/ op de gestriemde schouder van de tijd./ Het snikken van de avond/ moet ik sluiten/ in de harde diamant van het gedicht./ Naakt en alleen gelijk de wind/ mag gaan de ziel;/ het is van geen belang,/ zolang het universum/ – in een zegerijke kus – / nog maar mijn leven vat./ De nacht een bouwland,/ rijp voor zaad/ van verzen.(bladzijde 13-14) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het essay van Stefan Hertmans over J.L. Borges ‘Zielsverhuizing’. ‘Ze vertelden elkaar over alles wat hen in die tijd bezighield,en ze gingen met elkaar slapen. Hij woonde net in een nieuwe kamer,die hij de dagen tevoren zorgzaam had zitten verven. In het midden van de hevig naar terpentijn en lak geurende vloer stond een geïmproviseerd bed – een drietal matrassen boven op elkaar. Het meisje had een bos zo lichte,naar alle kanten uitstaande haren,dat het een wonder leek dat haar tengere,harde warme lichaam die ragebol kon dragen. Toen ze ging liggen,kwam de geur van anjers in zijn neus. En toen ze de volgende dag verdwenen was,bleef hij achter met die geur van kleine,ouderwetse anjers in het beddengoed. Het was het enige wat van haar was achtergebleven,maar het was zo intens en indringend,in het hele huis zo’n tere geur die alles overheerste,dat deze Paolo met een schok in een ander leven wakker werd. Hij besefte dat hij moest beginnen aan het schrijven van een verhaal dat zijn eerste boek zou worden. De geur werd de richtingwijzer voor een leven dat hij anders niet had durven leven. En mijn ziel verhuisde;ze stortte zich halsoverkop in het meest vluchtige wat bestaat – in een geur van anjers. Geuren zijn vluchtig en taai. Ze zijn weg voor je het weet maar ze blijven hangen in je hoofd,zonder dat je er erg in hebt. En als ze terugkomen,misschien veel later en elders,herken je in hen iets onveranderlijks. Op dezelfde manier bestaan de personages in de verhalen van Borges: ze lijken op de vluchtige maar taaie geur van een voorbije wereld. Ze komen op de lezer af als schimmen en engelen in de eindeloze rij die Dante ontmoette in zijn visioen. Het is iets wonderlijks,dat er gewaarwordingen zijn die verdwijnen en toch indringend bij ons blijven. Geuren bestaan op zo’n manier. Ze bestaan in een universum waar tijd en ruimte voortdurend in elkaar overvloeien. Ze bestaan zoals de geesten in Dantes wereld. Iemand uit de dertiende eeuw kan met iemand uit de eerste eeuw of nog vroeger converseren.'(bladzijde 287-288) Wordt vervolgd.