verder met het essay van Anneke Brassinga ‘Wie eins ins andere geht’. ”Das Ich,das Ich ist das tief Geheimnisvolle!’ roept Wittgenstein uit in zijn dagboek van 1914-1916. Door de context wordt zo’n uitroep ofwel drager van een werkelijke en indringende ervaring,ofwel de wimpel van een platitude. ‘Ons spreken krijgt zijn betekenis door de overige van onze handelingen,’staat er als notitie 229 in ‘Über Gewissheit’, en tot die handelingen behoort ook het soortelijk gewicht van de lading die wij aan ons spreken geven,de hoeveelheid subjectieve werkelijkheid die we erin onderbrengen. Maar of iemands schrijven als retoriek door de mand valt,hangt tevens af van de vraag hoeveel subjectieve werkelijkheid de lezer aan zijn lectuur ontleent – een kinderhand kan gauw gevuld zijn,platitudes kunnen toegang geven tot overweldigende ruimten van universele samenhang dan wel verlorenheid. Doorwrochte subtiliteiten ook;bij het lezen van Cioran aarzel ik vaak of hij zich de retoriek van het pessimisme heeft eigen gemaakt of dat hij oprecht is. Maar ook bij het lezen van werkelijk geladen teksten kan de nood van de lezer zo hoog zijn dat hij ze zich onmiddellijk toeëigent als was zijn eigen werkelijkheid erin verwoord,in plaats die van een ander. Alsof hij,al lezend, voornamelijk toegang zocht tot voor hemzelf nog niet te formuleren of helder te ervaren regionen van zijn oorsprong. Zo onderging ik op mijn dertiende ‘Walging’ niet als van Sartre maar als mijn eindelijk onthulde wereld,zodat al wat ik aan zoekend intellect mocht hebben bezeten,in sluimerende vorm,op slag en onmiddellijk de kop werd ingedrukt door deze verwoestende lectuur. Het was alsof ik voortaan uit ervaring wist wat een uitzichtloze ramp het leven was;alsof ik eindelijk had begrepen dat men zich hooguit kon bekwamen in het zo hevig mogelijk lijden,om niet te sterven van verveling.'(bladzijde 12=13) Wordt vervolgd. Nu weer aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Vliegenpijn’. ‘Jaren van mijn leven zou ik ervoor geven om voor korte tijd een dier te zijn.'(blz.23) ‘Met zijn kennis beschermt de mens zich tegen de eeuwigheid en verbeeldt hij zich die te bereiken.'(blz.23) ‘De lezenden,de lezenden overal,op de hele wereld,over de verkeerde boeken gebogen,ijverig,gelovig,vergiftigd!'(blz.28) ‘Een land waar de oren gestreken worden.'(blz. 28) ‘Hoeveel woorden spreekt een mens en hoe weinig zijn er van hem.'(blz. 35) Wordt vervolgd.