met het essay van Anneke Brassinga ‘Wie eins in andere geht’ uit de bundel ‘Bloeiend puin’. ‘In plaats van me ergens in te verdiepen – de oceanische rijkdom en variatie van de literatuur bijvoorbeeld,of de kunst van het autorijden – hield ik me aan een streng dieet van suïcidale teksten. Om de finesses van het lijden nog beter onder de knie te krijgen,werd ik gek. Daarbij kwam als geroepen het verzoek Sylvia Plath te lezen en te vertalen. Vol symbiotische stelligheid begaf mijn dolende geest zich in Plaths doodsdriftige dreven,als wachtte daar de langverbeide thuiskomst,de verwerkelijking van het lijden als subliemste vitaliteit. Haar razernij,in mijn eigen gek zijn al woordloos belichaamd,was een verrijking van het menu. Voor zoete koek geslikte,geruststellende waarheden: ‘Zonsondergangen,hun gruwel heb ik doorstaan./ Tot de wortel geschroeid/ Staan mijn vezels in brand,een hand van draad.// Ik breek in stukken,als knuppels vliegen ze rond.’Het genot van het vertalen van teksten die ik onderging als welhaast een vertaling van mijn zich in het ongenietbare wentelende geest,draaide me een loer;het plezier van ambacht en aandacht,voortgekomen uit de vereenzelviging,hief de vereenzelviging gaandeweg op. Dat uitte zich in afkeer:ik kreeg genoeg van dat op de spits gedreven,hysterische gekrijt. Toen pas,en veel te laat,kwam ik tot de conclusie dat een mens zijn koele verstand moet gebruiken en in ieder geval voortdurend zou moeten beseffen dat ieder ander een ander is en dat het gelezene maar beter geen gefundenes Fressen kan zijn omdat schrijven,als het goed is,niet bedoeld is om voor de lezers het laatste woord te zijn. Wat wil de schrijver? Daar zijn de deskundigen het nog niet over eens. Nu ik een kwart eeuw later Plaths ‘Ariel’ herlees,omdat er eindelijk een herziene druk mag komen,nu zie ik hoe zij haar kracht beheerst;hoezeer de geladenheid in alle woorden en beelden is doorgedrongen,hoe het gedicht het betere ik is van de dichter.'(bladzijde 13-14) Wordt vervolgd. Nu weer een aantal aantekeningen van Elias Canetti uit de bundel ‘Vliegenpijn’. ‘Ieder woord heeft zijn slachtoffers op wie het een gewelddadige uitwerking heeft;soms denk ik dat ik van alle woorden het slachtoffer ben. Ik kan slechts ontsnappen aan die woorden die ik opschrijf;die kalmeren mij;die lijken mij geoorloofd;wat hen betreft ben ik overtuigd dat ze me ooit,als ik dood ben,niet meer zullen opwinden,hoewel ze er ook dan nog,dan pas echt,zijn.'(blz. 41-42) ‘De vreemdmaker loopt tussen mensen rond en duwt ze uit elkaar.'(blz. 43) ‘Die dans van de kraanvogels – hoe hebben mensen nog het lef één stap te doen!'(blz. 44) ‘Een glimlach die de dood tegenhoudt.'(blz. 47) ‘De toren van Babel van beenderen ,en alle talen verleerd.'(blz.49) ‘De duivelse vreugde van de doden,omdat we niets over hen weten.'(blz.49) Wordt vervolgd.