met het essay van Anneke Brassinga ‘Wie eins ins andere geht’. ‘Daardoor sta ik nu met lege handen opzichtig belangeloos te wezen,in de inmiddels weer bulderende storm die dwars door de plinten langs de voeten raast. De hemel is gescheurd,kersenbloesemblanke flarden drijven door het pasgeboren,prille blauw terwijl de schemer onafwendbaar nadert. Coiran weet zijn (of het?) verlangen naar verlossing de compacte zwaarte te geven van een grafsteen,hij beitelt zijn gedachten uit de donkere nacht van de ziel. Alsof hij is geboren als een levende dode die zich het toekomstig sterven herinnert in een beklemmende droom. Hij spreekt een soort smeekbeden uit om vergiffenis,voor ons tekortschieten in het peilen van de werkelijke duisternis:die van een god. ‘Als God zijn voorhoofd op mijn schouder zou leggen,wat zou het ons allebei bevallen zo;alleen,en ongetroost…’Het is nuchter en larmoyant. Het is aangrijpend van overwegingen. Het klinkt veel te universeel. Was er maar een speld tussen te krijgen. Er moet altijd nog iets kunnen beginnen of ophanden zijn. Bijvoorbeeld het jaar 1786,toen Karl Philipp Moritz zijn roman ‘Andreas Hartknopf’ schreef,of 1790,toen hij het vervolg schreef,’Andreas Hartknopfs Predigerjahre’,waarin niet de afloop maar de voorgeschiedenis wordt verteld. De dood van de hoofdpersoon als martelaar van zijn extatisch,anarchistisch,zelfverzakend geloof is immers aan het slot van het eerste deel al aangekondigd. Goethe beschrijft Moritz in ‘Italienische Reise’ als een aimabele,bescheiden vriend die hij zozeer waardeert dat hij in zijn boek als aanhangsel een indrukwekkend vertoog opneemt, ‘Über die bildende Nachahmung des Schönen’,over de subtiele verschillen tussen de ontvankelijke en de scheppende geest,over het genot van de beeldende kracht en hoe die zich moet afzonderen van het genot van de schoonheid als ondervinding. Moritz is in deze acht bladzijden tekst compact en gedetailleerd;veelvuldig te herlezen want niet samen te vatten of te onthouden. Goethe zelf in zijn reisboek viel me voor het eerst mee als schrijver,als boekstaver van zijn pogingen een cultuur in zich op te nemen,en van het uiteindelijke,onverwachte welslagen ervan.'(bladzijde 15-16) Wordt vervolgd. Nu weer uit ‘Vliegenpijn’ een aantal aantekeningen van Elias Canetti. ‘Jij bent uit de adem van de wereld gerukt,in een luxueuze kerker waar geen wind waait,laat staan een adem. O weg,weg van alles wat vertrouwd en persoonlijk en veilig is,geef de vertrouwdheden allemaal op,wees dapper,hoe lang al slapen je honderd oren. Wees alleen en zeg tot jezelf de woorden die voor niemand bestemd zijn,andere,nieuwe,zoals de adem van de wereld ze je geeft. Neem de bekende wegen en breek ze over je knie. Wanneer je tegen mensen praat,laat het dan lieden zijn die je nooit terugziet. Zoek de navel van de aarde. Veracht de tijd,laat de toekomst,ellendige fata morgana,schieten. Zeg nooit meer hemel. Vergeet dat er sterren waren,werp ze weg als krukken. Loop onzeker op je benen. Knip geen zinnen meer uit papier. Overspoel jezelf of zwijg. Vel de bomen van de vermomming,het zijn slechts verklede oude geboden. Geef je niet gewonnen,de adem van de wereld grijpt en draagt je wellicht weer. Vraag om niets,en er zal je niets gegeven worden. Naakt zul je de pijnen van de worm voelen,niet die van de Heer. Spring door de gaten van de genade,duizend voet diep. Beneden,helemaal beneden waait de adem van de wereld.'(blz. 56) ‘Ik: het snijdende woord.'(blz. 57) Wordt vervolgd.