verder met het essay van Anneke Brassinga ‘Wie eins ins andere geht’. ‘Zijn reizigers niet aldoor aan het essayeren? Terwijl de geest zich voortdurend moet bezinnen op en verhouden met onbekende omgevingen en omgangsvormen,en zichzelf afgetekend voelt in een nieuw landschap waar zekerheid te bezien staat? Zoals Casanova,in 1750 voor het eerst in Parijs,zich daar leert bewegen: ‘In de schouwburg ging een dandy bij vergissing op mijn voet staan. “Pardon,meneer,” zei ik snel tegen hem.”Niet u dient mij pardon te vragen,maar ik u.” “Pardon!” “Pardon!” “Helaas mijnheer,laten we elkaar maar niets kwalijk nemen en elkaar omhelzen.” Hiermee was ons twistgesprek ten einde.'(vert. Theo Kars) Al is Casanova niet echt een denker,wie zich afvraagt hoe te leven kan van hem heel wat meer leren dan van Goethe,hoe buitengewoon ontroerend ook diens verslag van zijn onuitgesproken maar beantwoorde liefde voor ‘die Mailänderin’ is. Casanova kwam in 1750 voor het eerst in Parijs. Goethe kwam in 1786 voor het eerst in Rome. Ik,lezer in de Hollandse zomerzon,verbeet me en wilde Goethe zijn,met diens liefdesverdriet erbij;wilde Casanova zijn,die ook bijna nog treurt om de mysterieuze Henriette;want lezend hoe schrijvers reizen – en daarbij hoort ook Claude Lévi-Strauss en,als geen ander,Peter Handtke,die uit zijn omzwervingen om en over de Mont Sainte -Victoire een echte lering destilleerde,een handleiding voor de beleving – lezend hoe reizigers denken,wordt duidelijk dat er geen betere vorm van leren is dan lijfelijk onderweg zijn naar een bestemming. Soms een werkelijk bestaande fata morgana,zoals in het geval van Goethe. Als zijn verre visioen van Rome werkelijkheid is geworden,gaat Goethe niet die beide met elkaar vergelijken;hij weet dat hij zelf zijn Rome,zijn verlangen,zal moeten verwerkelijken. Onderweg,in Bologna,heeft hij zich een droom herinnerd van een jaar eerder:het scheepje waar hij en zijn roeiers mee naar een weelderig eiland varen wordt daar volgeladen met jachtbuit – fazanten,pauwen en paradijsvogels,de lange,kleurige,fonkelende vogelstaartpluimen hangen aan weerszijden over de boorden heen,er is nauwelijks nog plaats voor de reizigers zelf,zo rijk is de lading.'(bladzijde 16-17) Wordt vervolgd. Nu weer een aantal aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Vliegenpijn’. ‘Nooit zal ik het geheim der woorden doorgronden,van de talen onder elkaar,en hoe de woorden van verschillende talen elkaar leven inblazen. Dat ik Gilgamesj zeggen kan,Oeroek,Engidoe en Isjoelanoe! Hecht ik daarom aan de goden,omdat er nog zoveel van hun namen zijn? Houd ik van de bijbel om wille van de talen waarin hij nu bestaat? Zeg ik Pinksteren,omdat ik het spreken in tongen gedenk? Zijn voor mij de meest verheven predikers de kinderen van de Cevennen?'(blz. 57) ‘Een kleur die een mens vernietigt.'(blz. 59) ‘Lezen,terwijl de klok hoorbaar tikt – verantwoordelijk lezen. Lezen,terwijl alle klokken stilstaan,gelukkig lezen.'(blz. 60) ‘Hij luister het heelal af naar laatste gedachten.'(blz. 63) Wordt vervolgd.