met het essay van Anneke Brassinga uit de afdeling ‘Gedachten lezen’,’Wie eins ins andere geht’. ‘Zij blijkt verloofd,Goethe ontloopt haar discreet,maar enige tijd later hoort hij dat zij,door haar aanstaande in de steek gelaten en gebroken van ellende,ernstig ziek is geworden. Omdat hij toch alles aan het leren is,lijkt het of hij door haar leert liefhebben,de ander in haar werkelijkheid niet te na komend,en aan zijn ontroeringen geen strategieĆ«n verbindend die eigen lust en belang voorrang zouden geven. Hij laat elke dag tijdens haar ziekbed naar haar toestand informeren en beschrijft hoe moeilijk het voor hem is,die jong-lieflijke,onbevangen,bloeiende gelaatstrekken zich voor te stellen zoals ze nu moeten zijn – bleek en uitgeteerd door pijn en smart. Ze herstelt,en er is uitzicht op een nieuwe huwelijkskandidaat. Goethe beschrijft zijn laatste ontmoeting met de Milanese als een moment van wederzijdse liefdesverklaring en tegelijkertijd van afscheid,en hij laat daarbij de lezer,die inmiddels beschaafd genoeg is om de neiging te voelen de blik af te wenden,getuige zijn zonder indiscreet te worden:’Wat zij daarop antwoordde,wat ik terugzei,hoe het verloop was van een ontroerend gesprek waarin,vrij van belemmeringen,de gevoelens van twee verliefden die nauwelijks zich daarvan bewust waren,aan het licht kwamen,wil ik niet ontwijden door herhaling en navertellen;het was een wondermooie,door het toeval op gang gebrachte,door innerlijke drang genoodzaakte,ingetogen slotbekentenis van de onschuldigste en tederste toegenegenheid,die ik dan ook sindsdien voor altijd in mijn hart en herinnering meedraag. Ik,op mijn balkon,in de Amsterdamse zomerhitte,keek mijn roze oleander aan en we knikten gelijktijdig:aan de ‘Italienische Reise’ heeft men voor diverse malen genoeg – bij gebrek aan Rome,en aan iets anders,het Goethe-zijn. (bladzijde 18-19) Wordt vervolgd. Nu weer een aantal aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Vliegenpijn’. ‘Het verschrikkelijkste verhaal vond ik vandaag,in de herinneringen van een vrouw,van Misa Sert. Ik noem het ‘Vliegenpijn’ en geef het letterlijk weer: ‘Een van mijn slaapgenootjes was een kampioene geworden in de kunst van het vliegen vangen. Geduldige bestudering van die diertjes had het haar mogelijk gemaakt precies de plaats te vinden waar je de speld doorheen moest steken om ze op te prikken zonder dat ze stierven. Ze vervaardigde op deze manier kettingen van levende vliegen en raakte in verrukking over het hemelse gevoel dat haar huid ervoer bij de aanraking van de wanhopige voetjes en trillende vleugeltjes.'(blz.94) ‘Er zijn dienaren van de rijkdom en dienaren van de roem. Onschuldig zijn beiden niet:ze wachten op afval.'(blz. 95) Wordt vervolgd.