met het essay van Anneke Brassinga ‘Wie eins ins andere geht’. ‘Beiden,het personage Hartknopf en de filosoof van vlees en bloed,zijn korte tijd respectievelijk prediker en onderwijzer in een dorp vol geborneerde boeren. De een sloot bij zijn eerste preek het hoofd tegen de Heilige Geest die in de gedaante van een houten duif aan het dakje van de kansel is gelijmd,zodat de Geest ter aarde stort. Als Hartknopf vervolgens zijn preek begint met te zeggen dat hij de letter van het Woord wil doden opdat de Geest weer zal leven,is het bekeken met zijn aanzien;de boeren vinden hem een gek,een excentrieke buitenstaander. Wittgenstein,even onaangepast,sloeg in de dorpsschool de boerenkinderen om de oren en trok ze aan de haren als het niet tot hen wilde doordringen dat wortel zestien vier was;ook hij moest meemaken dat een gemeenschapje waar hij als het ware een roeping wilde uitoefenen hem verstootte. Ik zal de vergelijking niet te ver voeren,al blijft die frappant. Hartknopf vindt,bevlogen en vergeestelijkt als hij is,zijn grote liefde in het dorp,trouwt met deze Sophie al was zijn beste vriend reeds haar aanbidder,en vangt een veel te gelukkig leven aan in een veel te gezellig huisje – maar na een jaar al,inmiddels vader geworden,verlaat hij vrouw en kind,geroepen door de wijsheid die hem ergens in de wijde wereld wacht. ‘Het graf van de liefde is de wieg van de wijsheid,die hoger staat dan alle verstand,en die juist daardoor heel veel verstand vereist waarop ze steunen kan. – De wijsheid vindt een punt waarop de smart van de scheiding wordt gestild,waarop het bittere afscheid zoet wordt en elke ontzegging ons licht valt.’ Even beducht voor de zijden kettingen van de liefde was Wittgenstein;even hoog stond hem de zuivere wijsheid als het ware levensdoel voor ogen. Zulke merkwaardige boeken als Moritz’ tweedelige roman zijn er zelfs in de achttiende eeuw niet veel geschreven. Alleen Stern en Jean Paul,voor wie Andreas Hartknopf een ‘Schossbuch’ was,evenaren hem in rariteit.'(bladzijde 21-22) Wordt vervolgd. Nu weer een aantal aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Vliegenpijn’. ‘Nu staan ze allemaal samen op,en in plaats van hem te beschuldigen,bekijken ze hem verwonderd. Bekijk mij,ik ben ’t. Herken mij,zodat ik jullie herken. Zeg mij waar jullie waren. Hebben jullie lang geslapen. Ik heb over jullie gewaakt,geen haar ging jullie verloren. Jullie zijn er. Jullie zijn er. Jullie zijn er. Langs verschillende wegen zijn jullie gekomen, Ik heb uitgekeken naar jullie,ieder nacht sliep ik in om naar jullie uit te zien en ik hinkte teleurgesteld van nacht naar nacht. Ik zie jullie,eindelijk,en wacht op een woord. Het zal het mooiste zijn,het mooiste woord van alle talen,en als jullie ’t aan mij overleveren,ontspruit daaraan de nieuwe taal. Kan men het verlangen noemen dat ik zolang gewacht heb. Nee,het is meer. Want dit wachten heeft jullie voor iedere verandering behoed.'(blz.99) Wordt vervolgd.