met het essay ‘De imperatieven’ van Anneke Brassinga. ”Zodra zij mij had herkend,zond ze mij vanuit de grond van haar hart haar tederheid toe,die moest stoppen daar waar het laatste oppervlak waar zij macht over had ophield,op haar gezicht,in haar gebaren,maar die ze probeerde zo dicht mogelijk naar mij toe te brengen in een glimlach die naar mij zijn lippen stulpte,in een blik die poogde zich uit haar evenbeeld [het raam]te buigen’. Het glimlachende raam met daarin de glimlach van zijn moeder,van buitenaf gezien in het paradijselijke Venetië,de moeder die bij de zonnestraal-op-het-balkonscène met Marcel binnenshuis zat terwijl de lelijke buitenwereld werd omgetoverd in Venetiaanse schoonheid,de moeder die al dood is terwijl Proust dit boek schrijft en in zijn verbeelding gesprekken met haar voert,zich herinnert hoe onmisbaar zij voor hem was – het is voorbije toekomst,heden,herinnering,gespiegelde herhaling,binnen,buiten,en het is vooral schrijnend,pijnlijk en overgevoelig. Het geluk in Venetië te zijn gemaakt dat hij de stad haast als een vriend gaat zien:’En dat ik gehuild heb,de dag dat ik hem weerzag,was eenvoudig omdat hij me toen zei:”Ik herinner me heel goed uw moeder.”‘ De ruimte van de ontmoeting met de tekens,misschien is dat wat door Proust wordt afgebakend in ‘Contre Sainte – Beuve’. Daarna zal hij,in die eigen ruimte,in het licht ervan, de ‘Recherche’ gaan uitvoeren,het onderzoek naar de waarheden. In dit voorwerk staat eigenlijk alles al,behalve de vreselijke ontdekkingen die Proust aangaande de liefde zal doen. ‘Er zijn vreugden die,in een zin die wij slecht begrijpen,de dood overleven,in ons iets aansprekend dat althans niet onder zijn heerschappij staat,’schrijft hij over een zeker soort schoonheid,in dit geval die van het Dogenpaleis. Hij vraagt zich af:’En zo er een tegenstelling is tussen wat wij weten van de fysiologie en de doctrine van de onsterfelijkheid van de ziel,is er niet ook een tegenstelling tussen sommige van onze instincten en de doctrine van de totale sterfelijkheid? Misschien zijn beide even weinig waar en is de waarheid totaal anders.”(bladzijde 60-61) Wordt vervolgd. Nu weer een aantal aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Slotsom’. ‘Ongehoorde straffen zouden er voor zulke overwinnaars moeten bestaan. Wat een ontmoediging voor iedereen die ooit wordt aangevallen,wanneer mensen als de moslims in Bosnië om hun naam bang moeten zijn en zich moeten verbergen. Ooit,in de tijd van de Turken,waren het de namen van de overwinnaars. Nu de namen van de slachtoffers. Over de Europese machten,die een actie van Amerika hebben verhinderd,zou je willen braken.'(blz. 94) ‘Sommige woorden volgen elkaar op bevel. Anderen zijn bezig te stikken.'(blz. 94) ‘Een taal waarvan je houdt,vanwege een andere.'(blz. 94) ‘Je hebt het heel oude nodig om je beter over het nieuwe te kunnen verbazen.'(blz. 95) Wordt vervolgd.