een essay van Anneke Brassinga uit ‘Bloeiend puin’:’Leopold – O rijkdom van het onvoltooide’. ‘De bewondering die mij het leven draaglijk maakt,bij gebrek aan ideologie,religie of wat er nog meer bestaat aan liga’s en zoete koek – mijn grootste bewondering,laat ik dat vooropstellen,gaat uit naar de natuur: het zich door aarde en lucht wringen van wortels en takken;woeste ontladingen vanuit de dampkring in de vorm van elektrische schichten,drijfnatte druppels,dorre korrels;de zachte stervenskou van winterse mist,de karige onuitputtelijkheid van kust en zee;de koppigheid van plantaardig leven,het dierlijk optimisme. Blinde levenskracht alom,die,alle mogelijke vormen aannemend,onvermoeibaar en onafgebroken een plaatsje tracht te veroveren in de gestaag veranderende elementaire woekering waarbinnen al wat bestaat en zijn duur aan het volbrengen is,de drang krijgt ingegeven om zich te bestendigen in groeiende vorm,strevend zowel naar afzondering uit het geheel als naar uitwisseling daarmee. Huiver en ontzag met daarnaast een gevoel van barre huiselijkheid,dat is de inhoud van mijn bewondering. Evenzo is er een natuur van het schrijven die ik bewonder. Alle kunst bestaat in drieën: maker,effect en abstractie. Ongeveer als Vader,Zoon en Heilige Geest. Van die drieëenheid is het middelste element, het effect, het meest nabij aan het menselijke van de kunst,aan het willen dat bij scheppen hoort:de drang tot wrochten en vormgeven. Over dichterlijk werk en poëtische effecten is (dat heet geloof ik literatuurwetenschap)vaak een heel gedegen en samenhangend betoog te houden compleet met tekstanalyse,bronnenonderzoek,interpretatieve omzwervingen door het biografisch terrein. De dichter Jan Hendrik Leopold (1865-1925)is in dit opzicht gezegend geweest met meesterlijke onderzoekers als Sötemann en Van Halsema.'(bladzijde 97-98) Wordt vervolgd. Nu weer een paar aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Het pantheon van vergeten dingen’. ‘Zinnen die zich voor elkaar verschuilen.'(blz. 111) ‘Iemand zoeken die je langzaam maakt.’ (blz. 113) ‘Zinnen als oogwimpers.'(blz. 113) ‘Vandaag heb ik me Robert Walser ontzegd,uit angst dat hij een soort verdovend middel voor me wordt.'(blz. 112) ‘De vraag,de verschrikkelijke vraag:kan een mens werkelijk veranderen? Plato zegt in zijn Symposium van wel,alsof hij zojuist Heraclitus heeft gelezen. Een leven lang dragen ze dezelfde naam,zegt hij,maar het worden voortdurend andere mensen,alles aan en in hen is telkens anders. Ik vertrouw de zaak niet,ik ben er helemaal niet zeker van. Ik weet,in hoeverre ik dezelfde ben die ik altijd ben geweest. Het is moeilijk zelf te bepalen,in hoeverre je veranderd bent.'(blz. 118) Wordt vervolgd.