met het essay van Anneke Brassinga ‘Leopold – O rijkdom van het onvoltooide’. ‘Zij hebben met hun studies mijn bewondering voor de dichter een achtergrond en context gegeven,en ze hebben mijn ontroering bij het lezen van zijn werk,vooral het onvoltooide,nog doen toenemen. Ik had het over natuur. Daar is de maker deel van,als stem. Want de kostbaarheid van een dichter schuilt minder in de mededeling van zijn poëzie dan in het timbre en de intonatie die aan elk van zijn woorden,beelden,regels en strofen het onverwisselbare geven dat,evenals de liefde,het naturele is dat je raakt,waar je voor zwicht. Een aard,een vorm van natuur die verregaand gewrongen en gekunsteld kan aandoen in vergelijking met andere stemmen van andere taalkunstenaars,en die zijn eenvoud alleen hierin hoeft te vinden dat al het gecompliceerde terug is te voeren op één bron en afkomstig is uit één brein,opklinkt uit één mond. Vanuit die bron stroomt de poëzie,als het goed is,via het effect over in de abstractie,de bezielde vorm die het eigenlijk wel zonder een daarvan los te maken betekenis kan stellen – zoals de grote kastanjeboom in mijn uitzicht ook geen betekenis heeft maar een bezielde vorm is in zijn eenmalige staat van wording en verval,in zijn worsteling om een plaats in de elementen. Doordat het kunstwerk net zo’n abstracte natuur heeft,is het geen gebruiksvoorwerp,ook niet als het,afgerond en voltooid,een in zichzelf besloten ding is geworden. Weliswaar laat het zich vrij gemakkelijk reduceren tot icoon,tot een plaatje op een koektrommel,een ansichtkaart of zelfs een cd. Daarbij wordt de inhoud als het ware de drager van de vorm,van de abstracte expressie die de kunstenaar met zijn stem,verfstreek of toonsprongen vanuit zijn natuur liet opgroeien;bij de reductie verdwijnt de factuur,het merkteken van de maker,uit het zicht. Het kunstwerk is vanuit de woestijn in het park beland. Er rust een zeker taboe op het fotograferen van onze geliefden zodra ze dood zijn.'(bladzijde 98-99) Wordt vervolgd. Nu weer een aantal aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Het pantheon van vergeten dingen’. ‘Je oor is ouder dan je grootvader.'(Haussa-spreekwoord) (blz. 120) ‘Toen hij thuis kwam,waren alle ramen deuren geworden en in elk ervan stond een vijand.'(blz. 124) ‘Woorden die je eenmaal in je leven gebruikt. Welke?'(blz. 125) ‘Te oud,te oud,nu blijven zelfs de straten al voor hem staan.'(blz. 126) ‘Voor Kafka kruip ik door het stof,Proust houdt me in zijn ban,Musil is een oefening in intellect.'(blz. 126) ‘Zinnen zoeken,zo eenvoudig dat ze nooit meer van jezelf zijn.'(blz. 131) ‘Waar vind ik de mens die de woorden vergeet zodat ik met hem kan praten?'(Tsjwang-tse) (blz. 133) Wordt vervolgd.