met het essay van Anneke Brassinga ‘Leopold – O rijkdom van het onvoltooide’. ‘Wat aan Leopolds poëzie zo levend is als aan een doornige braamstruik,is,denk ik soms,overal elders allang uitgestorven:dat iets in zichzelf besloten is – dat het kunstgewrocht,tekst vol holten zijnde,gevuld is met ziel. Ik weet niet of het woord ‘ziel’ nog gangbaar is,misschien heeft Van Dale het al bestempeld als ‘w.g.’.Maar iets anders dan die ziel kan ik tot tot mijn diepe vreugde niet ontwaren in een strofe als:’O als de rozen,als de donkerroode/verschrompelend geloken,moe en zwart/een bundel kneuzingen,een purper hart,/geronnen bloed in holle hand geboden.’Dit kun je niet schilderen,dit kun je niet in muziek weergeven,en ook niet uit marmer houwen – dit is taal die zegt wat er staat en wat er niet staat,in evenwicht van klank en ritme,niks te lachen,geen pathos,niks te huilen ook, geen sentiment,dit is een stem die zelfs de meest versleten beelden,van rozen en hart,weet te smeden tot een beweging van uitbloeien en verkwijnen. Wat blijft nabestaan bij mij als lezer,is ze ziel die in de woorden werd verklankt,met zo min mogelijk originaliteit misschien,want Leopold had blijkens de studies over zijn bronnen een diep gevoel voor de naburigheid van wat anderen al hadden aangedragen. Ook dat maakt dat zijn teksten vol holten en gaten in het geheugen bewaard blijven;een roos is nu eenmaal een roos,en de maan is de maan. Maar hoe de vrouw in de reeks ‘Morgen’ haar kleren laat afglijden en verwonderd zichzelf beschouwt,is,door de behoedzame precisie,evenmin te onthouden,als tekst;en waarom zou je ook. Als van deze dichter door zijn nagelaten werk de natuur van het ontstaan,het gedicht als groeisel op de humus van uiteenlopende lectuur,zozeer tot een betovering is geworden,krijgen de andere werken ook een zekere voorlopigheid,een ons ontglippende expressionistische kronkeling,in soms inderdaad zeer lange zinnen,een uitgerekte denkbeweging die weliswaar hecht in de vorm zit maar niet van een omgang met de buitenwereld getuigt;wel van een inkeren.'(bladzijde 105-106) Wordt vervolgd. Nu weer een paar aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Het pantheon van vergeten dingen’. ‘De ene taal met een andere zeven,zin en onzin van het vertalen.'(blz.106) ‘Zinnen die zich voor elkaar verschuilen.'(blz. 111) ‘Gezichten die pas over tweeduizend jaar te ontraadselen zouden zijn.'(blz. 111) ‘Het van de wagen van de slager getilde,slapende kalf.(Hebbel: Dagboeken (23 jaar oud))'(blz. 112) ‘Essentieel:vergeten wat je gemaakt hebt. Maar dan moet je wel iets gemaakt hebben.'(blz. 113) ‘Het reusachtige hart waarin de steden zich vestigen.'(blz. 114) ‘De schrijver die de bijentaal bedacht,en ze wordt gesproken.'(blz. 115) Wordt vervolgd.