met het essay van Anneke Brassinga ‘Leopold – O rijkdom van het onvoltooide’. ‘Zoiets beleef niet,ik althans weiger te geloven dat Boutens die ochtend het dunne zand van zijn sluimering werkelijk verstuiven zag,alsof Klaas Vaak in de nanacht echt zand in ’s dichters ogen was komen strooien. En wat heb je aan verzinsels? Of aan gedachten en zogeheten inzichten,emoties,waarnemingen en overwegingen,die zijn getransponeerd naar beeldspraak en,in een vorm gegoten,aan de man gebracht als poëzie? Wat heb je aan een dichterlijk ‘wereldbeeld’? Universele wijsheden over de vergankelijkheid en de liefde? Surrealistische ready-mades? Om bij dit alles maar te zwijgen over het gedicht van Gerrit Komrij getiteld ‘Komrij’s Patentwekker’,waarvan de portee onmiskenbaar luidde: ‘Poëzie? Steek maar in m’n reet,de hele handel.’ Tegenover al dit ambachtelijks staat een constellatie van Leopold,als een van de talloze:///sferen//sterren gedreven///het duizendvoudig spel///beurt zich op de bemoste zoden geheven//wiegelend///zilvering in zilverachtig groen//trillend wemelt///wriemelend parelbleek//grijs/// Het zijn maar notities,en toch, zelfs in hun ongezochte vorm spreekt hier een ernst die ik wel eens heb ondervonden staand in onherbergzame landschappen waar alleen de wisseling van lichtval het voor het zeggen had tegenover het majestueuze zwijgen van glinsterende rotsen en bescheiden mos. Je kunt je,als lezer en als wandelaar,soms in iets opgenomen voelen dat zo ruim is en tegelijk zo summier dat er geen sprake meer is van dichtkunst of natuurschoon,hooguit van een directe verbinding zoals die door muziek of verliefdheid kan ontstaan. Natuurlijk gebruikt Leopold poëtische middelen en staat hem een effect voor oge;het is de bron zie zo argeloos is – voor zover het intens gecompliceerde argeloos kan worden genoemd. Maar van de natuur zeggen we dat tenslotte ook.'(bladzijde 107-108) Wordt vervolgd. Nu weer een paar aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Het pantheon van vergeten dingen’. ‘Als ze ver weg is,komt ze vaak. Als ze er is,gaat ze weg.'(blz. 129) ‘De foutbouwer:hij lokt mensen huizen binnen die hij zo gebouwd heeft dat ze zichzelf erin te gronde richten.'(blz. 130) ‘Wat hij ook beleeft,het schiet als bomen de lucht in. Is dat het wat de mythische gave heet? Zijn die bomen de mythen,of enkele ervan, of één? Welke? Horen de bladeren erbij,en wat is de kale boom? Sommigen noemen het anders en zeggen niet ‘groeien’ maar ‘overdrijven’. Maar het schiet niet alleen omhoog,het dringt alle kanten op,het vermengt zich,raakt in elkaar verstrikt,smelt met andere dingen samen. Het woekeren is de essentie,daar komt het op aan,op woekeren,en daar hoort verwisseling bij, en omstrengeling,en ondermijning.'(blz. 131) Wordt vervolgd.