verder met de recensie van Kees Fens over ‘Bloeiend puin’ van Anneke Brassinga. ‘Het spreekt vanzelf dat wie zo goed citeert,ook zelf in haar werk passages oplevert, die je wilt citeren om ze met anderen te delen. Maar natuurlijk ook vanuit de bijgedachte zo’n passage zelf te hebben willen schrijven,in die benijdenswaardige concreetheid van de auteur. Dit is zo’n citaat:’Zoals er landschappen zijn waar ik doorheen wandel en denk wat mooi,wat lelijk,wat zus of zo. Zulke landschappen,zulke poëzie hebben niets van mij nodig en laten mij onverlet. Maar ik ben soms ook verzeild geraakt op plekken waar het mij omringende als het ware een verhevigde werkelijkheid kreeg of waar mijn aanwezigheid onverhoeds een zekere betekenis leek te hebben. Waar mijn komst zelf welhaast,even,een aankomst leek.’ Waar in de eerste essays zo veel over lezen wordt geschreven,mag hier toch wel de opmerking gemaakt worden dat lezen ook een vorm van afleren is. Dat is hier het geval. De lezer wordt er met zijn mogelijke belezenheid niet rustiger op. Hij begint dwars door het hem altijd steunende betoog heen te kijken. Het is zo waar. Deze essays zijn echter zo verschrikkelijk waar. Dat is de bekoring en de kwelling ervan.'(bladzijde 25 uit De Volkskrant van 7 maart 2008) Vanaf morgen een aantal dagen het essay ‘Mijn slapeloze nachten’ van Brassinga overschrijven. Een heel bijzondere tekst. Nu weer een paar aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Het geheime hart van het uurwerk’. ‘De droom van de puntkomma.'(blz. 18) ‘Jij bent door dieren bezeten. Waarom? Omdat zij niet onuitputtelijk meer zijn? Omdat wij ze hebben uitgeput?'(blz. 19) ‘Over een enkel iemand,zoals hij werkelijk is,zou men een heel boek kunnen schrijven. Ook daarmee zou hij niet zijn uitgeput,en men zou nooit met hem klaarkomen. Onderzoekt men echter hoe men over iemand denkt,hoe men hem in herinnering roept,hoe men hem in zijn geheugen houdt,dan verkrijgt men een veel eenvoudiger beeld:het zijn maar enkele eigenschappen waardoor hij opvalt en zich bijzonder van anderen onderscheidt. Deze eigenschappen overdrijft men ten koste van de overige en zodra men ze eenmaal bij hun naam heeft genoemd,spelen zij in de herinnering aan hem een beslissende rol. Zij zijn wat iemand zich het diepst in zijn geheugen heeft geprent. zij zijn het karakter. Een ieder draagt een aantal karakters in zich,zij vormen zijn schat aan ervaringen en bepalen het voor hem daaruit voortvloeiende beeld van de mensheid. Al te veel van zulke types bestaan er niet,zij worden doorgegeven en gaan van de ene generatie op de andere over. Mettertijd verliezen zij hun scherpte en worden gemeenplaatsen. Men spreekt over een gierigaard,over een domkop,een dwaas,een nijdas. Het zou nuttig zijn om nieuwe karakters te bedenken die nog niet zijn verbruikt en iemand er de ogen weer voor openen. De neiging om mensen in hun diversiteit te zien,is elementair en moet gevoed worden. Zij mag zich er niet door laten ontmoedigen dat er voor een volledig mens veel meer nodig is dan in zo’n karakter past. Men wenst zich mensen heel verschillend,men zou hen niet hetzelfde willen hebben,zelfs niet als zij het waren.'(blz. 19-20) Wordt vervolgd.