met de inleiding van Sybrandt van Keulen bij het boek ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Tegelijk blijkt Newman zich heel bewust van de ‘state of the arts’ en hij kan ook de verhouding tussen kunst en wetenschap scherp onder woorden brengen. Sinds de impasse die door Danto is samengevat als posthistorisch,en die na Lyotard als postmodern te boek staat,is er iets veranderd in die assymmetrische verhouding tussen filosofie en kunst,en misschien wel tussen weten en creeren in het algemeen. Hoe werken kunst en filosofie? Hoe werken ze op elkaar in? Dat is een vraag die zelfs niet exclusief kunstenaars of filosofen bezighoudt. Na de conceptuele kunst en popart behoort het verschil tussen kunstwerken en alledaagse dingen misschien wel voorgoed tot het verleden. Misschien is het juist daarom niets minder dan een kunst om proberen te begrijpen hoe artistieke,transcendentale en gewone transformaties soms fracties van elkaar verschillen. Dat lijkt me ook wat filosofen van kunstenaars kunnen leren:dat toveren en onttoveren dikwijls twee woorden voor dezelfde gebeurtenis zijn. En wat voor hun manier van werken geldt,geldt waarschijnlijk ook voor de beweegredenen van kunstenaars:soms overlappen ze elkaar;toch benadert elke kunstenaar zelfs de meest voor de hand liggende dingen – zoals eten,wonen,kleding,sociaal verkeer – net een tikje anders dan wie dan ook. Het ‘wat’ kan hetzelfde zijn,bij het ‘hoe’ begint het in de kunst pas echt spannend te worden:om in te zien en te laten zien,horen en voelen dat dingen misschien wel altijd rakelings anders zijn. Hoe werkt filosofie voor kunstenaars? Niemand wordt vrolijk van de gedachte dat kunstenaars door filosofische werken te bestuderen hun eigen filosofie gaan uitvinden. Enkele moderne kunstenaars hebben wel met succes hun eigen esthetica geschreven. Hadden ze daar filosofen voor nodig?’ (bladzijde 11) Wordt vervolgd. Nu weer een paar aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Het geheime hart van het uurwerk’ . ‘Een jaar lang heeft hij geen bijvoeglijk naamwoord meer gebruikt. Zijn trots,zijn prestatie.'(blz. 66) ‘Het verlammende van lezen in vroege cahiers. Het is beter,het is juister om zich vrijelijk te herinneren. De oude krukken zijn storend voor de herinnering,zij rijden haar in de wielen.'(blz. 66) ‘Montaigne de ik-zegger. ‘Ik’ als ruimte,niet als positie.'(blz. 66) ‘De laatste boom,een even kwellende gedachte als de laatste mens.'(blz. 67) ‘Het woord ‘dier’ – alle ontoereikendheid van de mens in dit ene woord.'(blz. 67) ‘Een ogenblik in deze wereld is meer waard dan duizend jaar in de volgende.’Noeri,bij Farid ad-din Attar.(blz. 67) Wordt vervolgd.