met de inleiding van Sybrandt van Keulen bij het boek ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Nu ik in grote lijnen het doel en de opzet van dit boek uiteengezet heb,rest mij nog iets te zeggen over de inhoud. Ik wil in deze inleiding niet alle hoofdstukken uitpakken,wel zal ik er enkele citaten uitlichten en die in enkele zinnen aaneenrijgen. Om iets te begrijpen van de effecten van kunstwerken,is het nodig om te weten wat ‘analoog denken'(120)inhoudt en datgene wat er direct mee verbonden is,te weten ‘een tèchne,een kunnen'(19). Kunstenaars bedienen zich van uiteenlopende technieken,ooit ten behoeve van realistische nabootsing(mimesis),een vorm die zich echter vooral in de hedendaagse kunst laat lezen ‘in samenhang met algemene maatschappelijke processen'(71). Elk kunstwerk ‘belichaamt sensaties of affecten die tot denken aanzetten.Het is de affectieve ontmoeting waardoor het denken vooruitgaat en deze een diepere waarheid weet te bereiken'(33). Omdat geen enkele vorm van denken zonder lichamelijkheid kan plaatsvinden,lijkt het er ook op dat die waarheid,die in kunstwerken ligt opgeslagen,het zien en denken ‘een beetje dichter tot het hart van de dingen voert'(175). Zo ervaren wij in muziek de tonen alsof ze ‘elkaar doordringen,net zoals onze lichaamsdelen'(187). Om dat te kunnen bereiken,die waarheidswerking,werkt de filosoof evenals de kunstenaar tegelijk binnen en met de grenzen van wat tot nu toe voor ‘waar’ doorgaat. Daarom is kunst maken ‘een vorm van onderzoek met de mogelijkheden en beperkingen van identiteit en representatie'(153),binnen en buiten ‘de condities van de moderne tijd'(133). Dat onderzoek kan zich bedienen van oude of nieuwe technieken,het heeft steeds als oogmerk het bestaande kader van de kunst te doorbreken,overschrijden,splijten et cetera,kortom,technieken die ‘zowel de traditionele functie van de kunst als de esthetische ervaring problematiseren'(203). (bladzijde 13-14) Wordt vervolgd. Nu weer een paar aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Het geheime hart van het uurwerk’. ‘Vanuit duizend punten verder denken,niet vanuit een.'(blz. 74) ‘Men heeft andermans retorica nodig,de afschuw daarvoor,om de weg uit de eigen retorica te vinden.'(blz. 74) ‘Denk veel. Lees veel. Schrijf veel. Uit je over alles,maar zwijgend.'(blz. 75) ‘Ik kan alleen aan een stad denken,omdat ik andere steden gekend heb. Waren het de Grieken die het eerst van stad tot stad dachten?’ (blz. 75) ‘Leesresultaten van een analfabeet.'(blz. 78) ‘Een atmosfeer vervalsen,door zekerheid.’ (blz. 78) ‘Het gaat er alleen maar om dat iets,wil men het serieus nemen,tot herinnering wordt benoemd.'(blz. 79) Wordt vervolgd.