met het essay van Thijs Lijster ‘Het einde van de kunst,het begin van de kritiek’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘In de kunstvormen die voor de romantische kunst exemplarisch zijn – de schilderkunst (waarin met perspectief de derde dimensie slechts gesuggereerd wordt),de muziek en de poëzie – onttrekt de kunst zich aan het domein van materie en zintuiglijkheid,en reflecteert de geest op zichzelf. Met name in de poëzie wordt volgens Hegel de grens van de kunst overschreden,omdat hier de idee al op begripsmatige manier (en dus niet op zintuiglijke wijze) uitgedrukt wordt. In de dichtkunst transcendeert de kunst zichzelf,en gaat de geest over ‘van de poëzie van de voorstelling naar het proza van het denken'(Hegel 2012:134). Dit brengt ons bij wat gewoonlijk Hegels ’these’ van het einde van de kunst genoemd wordt. De romantische kunst is volgens Hegel als kunst minder volmaakt dan de klassieke,omdat geest en materie niet langer in harmonie zijn. Daarmee beweert hij geenszins dat de romantische kunst in de ontwikkeling van de geest lager staat dan de klassieke:in de romantische kunst wendt de geest zich tot zichzelf op een manier die steeds minder afhankelijk is van de zintuigen. En hoewel Hegel op een nostalgische toon lijkt te spreken over de Griekse sculptuur,juicht hij tegelijkertijd de toenemende verinnerlijking van de kunst,dat wil zeggen haar emancipatie van het zintuiglijke,toe. Wij buigen niet meer voor de kunst – de kunst is ‘onttoverd’ om met Max Weber te spreken – en wij vinden de kunst niet zo heel belangrijk meer,omdat er betere manieren zijn gevonden om onze plek in het wereldgebeuren te begrijpen. De kunstenaar heeft hier,al in Hegels tijd,mee te kampen,omdat het publiek niet langer genoegen neemt met zuivere zintuiglijkheid en van hem verwacht dat zijn werken aanzetten tot gedachten en reflecties. Hegel gebruikt nergens letterlijk de frase ‘einde van de kunst’,maar wel zegt hij dat voor ons ‘de kunst,wat haar hoogste bepaling aangaat,tot het verleden [behoort]'(Hegel 2012:23).'(bladzijde 197-198) Wordt vervolgd. Nu weer een paar aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Het geheime hart van het uurwerk’. ‘Daar zijn de mensen het levendigst als ze sterven.'(blz. 138) ‘Daar houdt men zich overeind aan een spotnaam,die niemand kent.'(blz. 138) ‘Daar gaan de mensen in groepen hun huis uit,het wordt als onbeschaamd beschouwd om zich alleen te vertonen.'(blz. 138) ‘Daar moet een ieder die stottert ook hinken.'(blz. 138) ‘Daar worden de huisnummers dagelijks verwisseld,opdat niemand de weg naar huis vindt.'(blz. 138) ‘Daar heeft men iemand anders voor pijn,eigen pijn geldt niet.'(blz. 139) ‘Daar wordt het als brutaal beschouwd om hetzelfde te zeggen.'(blz. 139) Wordt vervolgd.