met het essay van Birgit Mara Kaiser ‘Zintuiglijk denken en het vraagstuk van de esthetica’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘In zijn ‘Kant Dictionary’- niet toevallig in het lemma ‘Aesthetics’- beschrijft Caygill de gevolgen van Kants nieuwe parameters en bespreekt hij de onvrede van Kants critici: […]die vrijwel onmiddellijk duidelijk werd met de opkomst van nieuwe vormen van filosofie en parafilosofie binnen het gebied van de esthetica,uiteenlopend van Schillers brieven over de esthetische opvoeding,Novalis’ en Friedrich Schlegels fragmenten,Kleists korte verhalen,Jean Pauls ironische handboeken voor beginnelingen in de esthetica tot Schellings en Hegels historische narratieven (Caygill 1995:55-56). Van deze verschillende reacties heb ik voornamelijk aandacht aan het werk van Kleist besteed. Niet alleen omdat Kleist een diepgaande invloed van de kantiaanse filosofie heeft ondergaan en,zoals ik elders uitvoeriger heb uiteengezet (Kaiser 2011),precies reageert op de kantiaanse uitsluiting van de zintuiglijkheid (die geen enkel kentheoretisch belang zou hebben);maar ook omdat Kleist een nogal interessante draai aan de vraag heeft gegeven. Kleist heeft de kwestie literair aangegrepen door in veel van zijn vertellingen en dramatische werk curieuze personages te scheppen die juist de manieren van denken vertonen waarop Baumgarten en Leibniz hebben gezinspeeld. Maar,en dit maakt Kleist zo vruchtbaar,in zijn werk opereren die manieren van denken al onder moderne voorwaarden,dat wil zeggen,zij opereren na het verlies van de zekerheden van de Verlichting en in een context van kennistheoretische onzekerheid en contingentie – cruciale ervaringen op de drempel van de moderniteit omstreeks 1800 (Vogl 1998) – waarmee zij de inzichten van Baumgarten en Leibniz naadloos invoegen in een kentheoretisch raamwerk dat tegenwoordig nog steeds voor een groot deel overeind staat. Veel van Kleists personages handelen,onder deze omstandigheden,op basis van een ongemakkelijke dromerigheid of vreemde overtuiging die zij niet kunnen uitleggen of definiëren als dat van hen wordt gevraagd.Wij kunnen bijvoorbeeld denken aan de markiezin van O…,de heldin uit het gelijknamige verhaal van Kleist uit 1808,die zo onverschrokken en openlijk op zoek is naar de vader van haar ongeboren kind dat haar familie haar beweringen niet kan geloven dat zij,net als alle anderen,niet weet wie de vader van het kind is.'(bladzijde 126-127) Wordt vervolgd. Nu weer een paar aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Het geheime hart van het uurwerk’. ‘Voordat de woorden beginnen uit te zenden,valt hij zichzelf in de rede.'(blz. 176) ‘Waarom verdraag jij een ieder? Omdat hij er zo kort is.'(blz. 176) ‘Der schrik van het fragmentarische.'(blz. 176) ‘Immigraties. Eén en dezelfde mens immigreert steeds weer op dezelfde plaats. Hij vindt zichzelf nooit,verdwijnt en komt steeds weer.'(blz. 177) Wordt vervolgd.