een essay van Sybrandt van Keulen uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’ met als titel ‘Kunst als spel Van Kant naar Derrida’. ‘Als Huizinga op de eerste pagina’s van ‘Homo ludens’ de vraag stelt naar ‘de diepe esthetische hoedanigheid van het spel’,gebruikt hij eerst woorden als lust,plezier,fun,Witz en geest,om daarna al snel een ‘hoofdkenmerk’ te noemen:’Alle onderzoekers leggen de nadruk op het belangeloos karakter van het spel. Het staat,als niet het”gewone leven” zijnde,buiten het proces van onmiddellijke bevrediging van noden en begeerten'(Huizinga 1985: 1-8). Hoeveel genot iemand in het leven van alledag ook heeft,in en door het spel schijnt er iets te veranderen,er treedt een verschil op,niet zozeer in de intensiteit van gevoelens en handelingen,maar wel in de kwaliteit ervan,zodat elk effect transformeert tot een ‘special effect’,een buitengewoon plezier,buiten het gewone leven. De ludieke geest treedt uit de alledaagsheid zowel door als in de activiteit van het spelen. Toch is er geen sprake van een volstrekte nutteloosheid of breuk met het echte leven. Spelen heeft als belangrijkste dubbelkenmerk dat een bezigheid zich binnen een eigen kader afspeelt en dat met die afzondering tegelijk de sfeer van noodzakelijke levensbehoeften buiten haakjes wordt geplaatst. Huizinga noemt het ‘ledigheid’ die ‘het beginsel is van alles'(Huizinga 1985:158). In hoeverre laat kunst zich als spel begrijpen? Bestaat de praktijk van de kunstenaar ook niet uit het creëren van een eigen speelveld waarbinnen nagenoeg alles mogelijk is? Vindt niet elke kunstenaar uitsluitend zijn of haar eigen spelregels uit? Een omkering van deze relatie – het spel als kunst – slaat de plank in elk geval mis. We zijn misschien nog wel bereid om iets van schoonheid in een spel te zien,sommige games zijn zo mooi vormgegeven dat we geneigd zijn om van kunstwerken te spreken,maar het gaat te ver om elk spel,spelletje of speeltje een kunstwerk te noemen of,nog sterker,om te stellen dat ‘de artistieke activiteit een spel is'(Bourriaud 2002:II,vert. auteur). Als we kunnen begrijpen hoe spelletjes en spelen werken,wil dat niet zeggen dat we begrijpen hoe kunst werkt. Daarom gaat de vraag uit naar kunst als spel,niet andersom.'(bladzijde 271-272) Wordt vervolgd. Nu weer een paar citaten uit de biografie van Sven Hanuschek over Elias Canetti. Het hoofdstuk heeft als titel ‘Canetti’s Centraal Massief De aantekeningen’. ‘Canetti heeft zijn leven lang gepolemiseerd tegen gesloten systemen en zich nooit willen bezighouden met Aristoteles en Hegel,voor wie de wereld al in begrippen te vatten leek voordat ze zelfs maar bekend was.'(blz. 162) ‘De aantekeningen daarentegen mochten alles zijn:irrationeel,autobiografisch,speculatief,komisch,filosofisch,utopisch,fantastisch,grotesk,nuchter,wijs.. en ook mimetisch. Canetti heeft zijn aantekeningen geen ‘aforismen’ genoemd omdat ze naast aforismen ook alle andere genres bevatten:verhandelingen,essays,herinneringen,literatuurkritiek en dialogen. De aantekeningen zijn het enige werk waarin alles is toegestaan en waarin Canetti de altijd gepropageerde openheid heeft bereikt. Hier speelt hij echt met gedachten,’opdat ze niet in elkaar grijpen’.Hij toont het processuele en dynamische van zijn denken en de filosofie ‘meteen naakt’,zonder het omhulsel van de logica, ‘dat er alleen is om het eraf te rukken’.(blz. 162) Wordt vervolgd.