met het essay van Sybrandt van Keulen ‘Kunst als spel van Kant naar Derrida’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. Nog steeds onderdeel van het project ‘ondertiteling’; en dat hoort weer bij de ‘Hommages’ die ik aan het maken ben. Een grote leestocht;een grote passage. ‘Het spelende bewustzijn:belangeloos en zonder doel Of een spel zich nu afspeelt op een tafel,een bordspel,een podium of in een stadion,het gaat in alle gevallen om een kader dat die gespeelde vrijheid mogelijk maakt. De bijzondere dynamiek van een spel en de vrijheidsbeleving in het spelen,hebben niet die waarde buiten dat kader,buiten die grenzen. Soms vergeten we dat de regels van ‘ons spelletje’ daarbuiten niet gelden. Om dit grensbewustzijn te kunnen aanduiden,heeft Kant naast het begrip van morele en politieke vrijheid nog een ander soort vrijheid bedacht,en dat benut ook Huizinga voor zijn spelbegrip. Onder het woord ‘vrij’ verstaan beiden een specifieke vorm van negatie:een kracht om belang tijdelijk uit te schakelen. Dit vermogen tot negatie wordt ook wel uitgedrukt met het suffix ‘-loos’. Huizinga spreekt van belange’loos’. Er is sprake van een ‘vrij’ plezier,zo stelt Kant,als ‘geen enkel belang […] hierbij instemming afdwingt'(Kant 2009:98-99).Die ene categorische kracht,te weten de negatie van elk belang – wordt sinds Kant als een wezenlijk aspect van de ludieke handeling beschouwd. In de woorden van Schiller:’een stemming van het gemoed die de hele menselijke natuur van iedere beperking bevrijdt’,die hij ook wel ‘vrijheid van de tweede soort’ noemt(Schiller 2009:78;72, voetnoot). Zodra het bewustzijn met iets speelt of een instrument bespeelt,en daarbij de machten van alledag buitensluit,kan hij in een uitzonderlijk onbegrensde toestand raken. Dan kan er iets oneindigs bereikt worden,zoals pure euforie of evident meesterschap. In de woorden van Kant:zodra we in staat zijn onze lustbeleving ‘vrij of los te maken’ van belang beleven we de ‘vrijheid […]om voor onszelf van wat dan ook een lustobject te maken'(Kant 2009:99, vert. aangepast). Om te kunnen begrijpen hoe kunst werkt,lijkt deze notie van vrijheid essentieel,en misschien zelfs toereikend. Binnen dit domein van gespeelde vrijheid vindt elke kunstenaar zijn regels uit. Maar kunst is toch echt nog wel iets anders dan spelen? Kunst en spel zijn bepaald niet identiek.'(bladzijde 272) Wordt vervolgd. Nu weer een paar citaten uit de biografie van Sven Hanuschek over Elias Canetti. De titel van het hoofdstuk;’Canetti’s Centraal Massief De aantekeningen’. ‘Er waren fasen waarin hij zeer sceptisch stond tegenover zijn (niet erg frequente) zinnen van één woord en de (zeer frequente) aantekeningen van één zin. Hij schreef dan een paar dagen niets,of alleen langere notities die uit herinneringen of observaties bestonden of eerder de vorm van een essay hadden. In 1951 had hij zich bijvoorbeeld zo’n verbod opgelegd en bovendien gemerkt dat afzonderlijke zinnen steeds terugkwamen: Ik neem me heilig voor geen automatische korte zinnen meer te noteren. Voor de komende decennia zij er genoeg,meer dan genoeg. De prikkel tot een wilde overproductie van zulke zinnen hebben,denk ik,de fragmenten van de presocratici mij gegeven. Je moet echter niet een leven lang kunstmatige ruïnes produceren. Toen ik er eenmaal mee begonnen was,merkte ik tot mijn verbazing dat de ene orakelspreuk de andere uitlokt,alsof ze onderaards met elkaar samenhangen. Er waren dagen dat ik veertig of vijftig van zulke spreuken achter elkaar opschreef. Ze hebben me altijd gerustgesteld. Ik heb er nooit iets aan veranderd. Ik heb ze nooit gecorrigeerd. Ik laat ze zichzelf corrigeren,in latere spreuken.'(bladzijde 163) Wordt vervolgd.