met het essay van Sybrandt van Keulen ‘Kunst als spel Van Kant naar Derrida’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Een argument om iets te kunnen begrijpen van dit verschil,ontleen ik aan Kant. In paragraaf 47 van de ‘Kritiek van het oordeelsvermogen’ merkt hij op dat bijvoorbeeld Newton alle denkstappen die hij heeft genomen om tot zijn ontdekkingen te komen aan ieder ander kon uitleggen. Die stappen zijn leerbaar. Dat geldt niet voor het werk van Homerus of elke andere (onnavolgbare) kunstenaar. Dit argument lijkt ook op te gaan voor het verschil tussen spel en kunst:elk spel kan immers volgens zijn regels en begrippen worden geleerd. Zelfs voor het creëren van een nieuw spel is het veelal voldoende om te begrijpen hoe oude spelletjes werken. Dat geldt niet voor het maken van een kunstwerk – zelfs als een kunstwerk volmaakt gekopieerd zou kunnen worden. Daar komt nog bij:een spel is niet gebonden aan een bepaalde fysieke uitvoering,daarom kan je zelfs schaken met schelpen op een bord dat in het zand is getekend. Spelen doe je met arbitraire tekens. Veel kunstwerken daarentegen zijn onlosmakelijk gebonden aan hun onvervangbare,singuliere verschijning of gebeurtenis,al dan niet met een eigen signatuur en handschrift. Hoe kan nu dit eenmalige kunstding dienen als paradigma? Bestaat er zoiets als een singuliere leerervaring? Als leidraad voor een volstrekt ander werk? Als een dergelijke leerervaring al mogelijk is,zonder na te apen, dan valt toch niet uit te leggen hoe. En toch zou Kant de volgende bewering van Huizinga zeker onderschrijven:’De banden tussen spel en schoonheid zijn hecht en veelvuldig'(Huizinga,1985:7). We kunnen dus voorlopig de conclusie trekken dat het maken van mooie dingen waarschijnlijk wel spelenderwijs kan worden geleerd. Maar kunst? Er resteert – zij het met verschillende argumenten – vooralsnog een onnoembaar verschil tussen spel en kunst,hoezeer Huizinga zich ook heeft ingespannen on het ‘zuivere spel zelf als een grondslag en factor van cultuur aan te wijzen'(Huizinga 1985:5). Dat verschil laat zich voorlopig als volgt verklaren:Kant en Huizinga associëren het spel met het zorgeloze en moeiteloze plezier,en op grond daarvan trekken ze ieder op eigen wijze een grens tussen spel en niet-spel. Voor Huizinga weegt het argument zwaar dat het bijzondere domein van het spel zich buiten de ernst van het dagelijkse leven bevindt:’Het spel,zeiden wij,ligt buiten de redelijkheid van het praktische leven,buiten de sfeer van nooddruft en nut […],buiten de normen van rede,plicht en waarheid'(Huizinga 1985:155).'(bladzijde 272-273) Wordt vervolgd. Nu weer een paar citaten uit de biografie over Elias Canetti van Sven Hanuschek. Titel van het hoofdstuk ‘Canetti’s Centraal Massief De aantekeningen’. ‘Soms genoot Canetti van samenhangen. Dan las hij filosofische systemen vanwege hun kunstmatige geslotenheid,hun innerlijke logica,hun consistentie zoals wij ‘Asterix en de Britten’ lezen,ter afleiding van de feitelijke verbrokkeldheid en ondoordringbaarheid van de wereld.'(blz. 163) ‘Een zeker respect heeft hij uitgesproken voor Kant en diens ‘zorgvuldigheid ten opzichte van het leven’, op hoge leeftijd ook voor Wittgenstein,die de traditionele filosofie wilde afbreken ten gunste van het ‘eigenlijke.laten we het ethiek noemen’.Georg Christoph Lichtenberg en de Franse moralisten (vooral Joseph Joubert) heeft hij daarentegen eerder gelezen als geestverwanten die hun details ook niet tot één geheel hoefden samen te voegen.'(blz. 163-164) Wordt vervolgd.