met het essay van Sybrandt van Keulen ‘Kunst als spel van Kant naar Derrida’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Vooral muziek en dans voldoen volgens hem bij uitstek aan dit criterium. In het genieten van muziek als ‘heilig spel’ zou zelfs de ’tegenstelling spel en ernst’ verdwijnen (Huizinga 1985:156). Maar aan alle werken van de beeldend kunstenaar en de architect is ‘elke spelnotie vreemd’ vanwege hun ‘ernstige en verantwoordelijke taak'(Huizinga 1985:164). Huizinga trekt dus een grens dwars door de kunsten heen. Het punt is nu niet of dit onderscheid binnen de kunsten (nog) relevant is,van belang is dat Huizinga het buiten-rationele als onvoorwaardelijke grond van het spel acht. Met andere woorden,het speelveld is voor Huizinga een domein met een eigen,absolute vrijheid. Die status heeft het spel in de ogen van Kant niet. Zowel de begrenzing als de regels van het spel kunnen volgens hem namelijk niet zonder de disciplinering en de wetten van het verstand:’Want rijkdom aan verbeeldingskracht brengt in zijn wetteloze vrijheid uitsluitend onzin voort'(Kant 2009:215). Het buiten-rationele spel van Huizinga staat voor Kant gelijk aan ‘wetteloze vrijheid'(ibid.). Kant pleit ondubbelzinnig voor een inperking van het vrije spel van de verbeelding. Die limitering vindt dus niet zonder geweld plaats,en sluit dus ook de mogelijkheid van conflicten niet uit,maar dan zal ons oordeelsvermogen ‘eerder toestaan dat aan de vrijheid en de rijkdom van de verbeeldingskracht afbreuk wordt gedaan dan aan het verstand'(Kant 2009:216). Voor Huizinga wordt de grens niet gesteld door de disciplinerende en censurerende transcendentale instantie van het verstand,maar door de calculerende ernst van het gewone leven:’De mens speelt als kind tot vermaak en verpozing,beneden het niveau van het ernstige leven. Hij kan ook spelen boven dat niveau,spelen van schoonheid en heiligheid'(Huizinga 1985: 19). Huizinga koestert het kinderspel en het heilige spel als buitengewone domeinen van het leven. Beide auteurs zien er evenwel op toe dat kunst niets anders dan een onschuldig spelen is en blijft,dat vooral belangeloos genot moet verschaffen. Daarmee is al veel over spelen gezegd,en ook iets over de grenzen tussen spel en niet-spel. Maar over kunst? Zou een kunstwerk ook nog meer of iets anders kunnen zijn dan een speeltje of een fetisj,een icoon of een andere bron van genot,los of verlost van de ernst van alledag?'(bladzijde 273-274) Wordt vervolgd. Nu weer een paar citaten uit de biografie van Sven Hanuschek over Elias Canetti. Titel van het hoofdstuk is ‘Canetti’s Centraal Massief De aantekeningen’. ‘Achter alle antisystematiek zag hij het gevaar dat er onverhoeds toch een systeem binnen zou kunnen sluipen. ‘De systeemloosheid van het aforistische denken als iets schijnbaars. Het systeem dat zich daaronder vastzet,des te gevaarlijker,het openbaart zich alleen in zeldzame aspecten,voor de betrokkenen zelf blijft het een geheim.’ Uit zijn vroege notitie wordt niet duidelijk of hij dat geheime systeem vreesde of er stiekem op hoopte – als verband achter alles wellicht het geheim van de identiteit,van het ik? Op hetzelfde vel heeft hij de ‘leugen als verlossing van het geheim’ bestempeld en daarmee begrippen bedoeld als ‘God’ en ‘ik’,de grote,plechtige leugens,die pragmatisch door de wereld voeren,wederom het hachelijke in elkaar grijpen van mythisch denken en filosofische begripskritiek.'(blz. 164) Wordt vervolgd.