met het essay van Sybrandt van Keulen ‘Kunst als spel’ondertitel; ‘Van Kant naar Derrida’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Hoe krachtig en onschuldig het vermogen van de speler ook is om zich los te maken van de fysieke,politieke en morele belangen,Huizinga ontkent zeker niet dat inzicht en kennis nodig zijn om te kunnen spelen,integendeel,elk spel wordt namelijk gekenmerkt door een eigen wetmatigheid,een orde ‘in zichzelf’:’Binnen de speelruimte heerst een eigen en volstrekte orde […] De regels van een spel zijn volstrekt bindend en onbetwijfelbaar'(Huizinga 1985:10-11). Kant noemt dit de ‘louter formele doelmatigheid in het spel van de kenvermogens’,een ‘innerlijke causaliteit’,en omschrijft voorts op bijna identieke wijze als Huizinga het verloop van het spel als een doelmatige beweging in zichzelf:’een spel […] dat uit zichzelf in stand blijft en zelf de daartoe benodigde krachten versterkt'(Kant 2009:III;209). Dit kenmerk van doelmatigheid in zichzelf staat niet los van het eerste kenmerk van belangeloosheid,want die eerste negatie keert hier als het ware weer terug in de vorm van de negatie van elk doel,dat wil zeggen,de negatie van elk object van begeerte. Beheersing en onthouding zijn vereisten om vrij te kunnen spelen. De alledaagse begeerte is niet in staat om het object te laten zoals het is,want zij streeft er juist naar deze zelfstandigheid op te heffen en de dingen alleen te willen behandelen als gebruiksartikel. Van louter stillevens van bijvoorbeeld schoenen (die men wil gebruiken),of van een foto van een naakt (dat men wil aanraken) kan de begeerte niet genieten. Precies die aspecten van gebruik en verbruik zijn uitgesloten door het zich vrij spelende bewustzijn. Als het zich binnen deze vrije ruimte op iets richt,zijn daarbij niet de fysieke,economische of morele functies van primaire waarde,maar een bijzondere,meeslepende dynamiek met een eigen doelmatigheid ‘voor zover die zonder de voorstelling van een doel in het object wordt waargenomen'(Kant 2009:127). Met andere woorden,elk spel speelt zich af als een soort ‘mind game’ binnen het kader van een eigen speelruimte,en dat spel verkrijgt zijn specifieke meeslepende impulsen doordat het geen enkel ander doel dient dan ‘zichzelf’ gaande te houden. Dit kenmerk van specifieke nutteloze vrijheid van het spelen,een puur subjectief beleefde,doelmatige beweging zonder doel,is de basis voor de autonomie van het spelende bewustzijn.'(bladzijde 274-275). Wordt vervolgd. Nu weer een paar citaten uit de biografie van Sven Hanuschek over Elias Canetti. Het hoofdstuk heeft als titel; ‘Canetti’s Centraal Massief De aantekeningen’. ‘Naar verluidt heeft Elias Canetti zijn aantekeningen in drie verschillende vormen bijgehouden:als ‘aantekeningen’,in ‘notitieboeken’ en in ‘dagboeken’. In het essay ‘Dialog mit dem grausamen Partner’ (1965) heeft hij die indeling uiteengezet en vooral zijn (tot 2024 niet toegankelijke) dagboeken becommentarieerd. Zijn ‘notitieboeken’,die als cryptisch,alleen voor de auteur begrijpelijke calendarium worden omschreven,zijn nooit bijgehouden of niet in de literaire nalatenschap van Canetti terechtgekomen. Persoonlijk heeft hij de dagboeken als minder belangrijk voorgesteld dan de aantekeningen,hij beweerde een afkeer te hebben van het bijhouden van een dagboek. ‘Ik geloof dat ik mijzelf daarvoor niet graag genoeg mag. Bij een man met mijn zelfbewustzijn is dat op z’n minst verbazingwekkend.’Dat heeft hem er niet van weerhouden ook dat medium decennialang te gebruiken, ter ‘geruststelling’;het zou voor de mensen in zijn naaste omgeving volgens hem ondraaglijk zijn om ‘alles te horen wat hem opwond'(VI,142).'(blz. 164-165) Wordt vervolgd.