met het essay van Sybrandt van Keulen ‘Kunst als spel’ ondertitel ‘Van Kant naar Derrida’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Als hij niettemin toch een derde drift introduceert,de speeldrift,doelt hij daarmee dus niet op een principe van verzoening of eenheid. Maar wat dan wel? Het draait om een kracht die afwisselend scheidt en verbindt,waardoor er een dynamiek ontstaat van ‘schommeling tussen beide principes’ en daarom zal ‘de ervaring van schoonheid […] altijd een dubbel karakter dragen'(Schiller 2009: 59). Die dubbelheid schuilt in de tegelijk bemiddelende en ontregelende effecten van de speeldrift. De speeldrift kan zich niet uitsluitend afspelen op een afgebakende plaats,het spel heeft niet a priori een bepaalde topos:het vindt niet absoluut plaats op een plek in het heden óf in de toekomst;het wordt eerder gekenmerkt door plaatsloosheid:een ‘wisselwerking tussen beide driften’ waarbij ‘de werkzaamheid van de een die van de ander zowel fundeert als begrenst'(Schiller 2009: 51). De speeldrift krijgt zo door Schiller de status van onplaatsbare derde drift (a-topos):de bron van kunst én leven – niet te reduceren tot één van beide (dystopisch,heterotopisch). Het dubbelspel van deze amfibische geest komt tot uitdrukking in het vermogen van het stellen van eigen grenzen en regels,gepaard aan een vermogen te handelen volgens de regels van de gewone wereld – hij is beide,en geen van beide tegelijk. Het spreekt voor zich dat deze twee werelden,waarin en waartussen het spelende bewustzijn leeft,niet volstrekt los van elkaar kunnen bestaan,en dus niet absoluut kunnen zijn,niet zonder wederzijdse effecten. Het dubbele zijn transformeert:het wezen van deze amfibische geest is dat hij niet is maar wordt. In die zin zijn drie scenario’s mogelijk:’Kunst kan leven worden. Leven kan kunst worden. En kunst en leven kunnen hun eigenschappen uitwisselen'(Rancière 2010:119). De eerste twee scenario’s worden gedreven door een drift tot het verwerkelijken van een eenheid,waarin respectievelijk kunst prozaïsch wordt en verdwijnt (consumentisme),dan wel het leven doods wordt,geësthetiseerd (l’art pour l’art). Deze twee scenario’s monden allebei uit in een verstarde totaliteit. Alleen het derde scenario,dat direct afgeleid is van Schillers speeldrift,is volgens Rancière levensvatbaar:’Het leven van de kunst in het esthetische regime van kunst bestaat precies uit een pendelen tussen die eerste twee scenario’s'(Rancière 2010: 132). (bladzijde 277) Wordt vervolgd. Nu weer een paar citaten uit de biografie van Sven Hanuschek over Elias Canetti. Titel van het hoofdstuk ‘Canetti’s Centraal Massief De aantekeningen’. ‘Het gaat hem (Canetti w.b.) in zijn aantekeningen inderdaad niet om zijn eigen persoon. Ooit heeft hij beweerd dat hij zichzelf het minst begreep. Hij stelde aan zichzelf de eis om al het menselijke in zich te dragen en het emotioneel te ervaren – zelfbeleving als antropologische observatie,waaruit geen geschiedenis of sociologie of wetenschappelijke psychologie wordt gefilterd,maar literatuur. In de fase van de vroege aantekeningen,wanneer het standpunt van het noterende ik-hij nog wordt gevormd,sprak hij over zichzelf het volgende ‘vonnis’ uit:’De beklaagde Elias Canetti wordt ertoe veroordeeld alles wat er ooit in een mens omging en zal omgaan,bewust en als iets op zichzelf staands te voelen.”(blz. 167) Wordt vervolgd.