met het essay van Sybrandt van Keulen ‘Kunst als spel’ ondertitel ‘Van Kant naar Derrida’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Vanuit deze optiek kan met spelen ook niet een belangeloos plezier verbonden zijn,want de beoogde uitkomst telt wel degelijk mee:het slagen van die collectieve gebeurtenis. Een deel willen zijn van zo’n gebeurtenis – de extatische beleving dat alles in het spel zin heeft – vooronderstelt ook een bepaalde beweegreden om deel te nemen aan een spel: het verlangen om jezelf(even) te vergeten en te willen versmelten met een groter geheel. Spel als cultus en strijd Gadamer vereenzelvigt het spel vrijwel geheel met de cultus en rituele handelingen. Voor hem is het een gebeuren dat gemeenschappelijkheid maakt of herstelt,hetgeen ook de mogelijkheid biedt om belangrijke verschijnselen in de kunstwereld,zoals festivals,musea,concertzalen en theaters,als speelvelden van cultische handelingen te begrijpen:instituties ten behoeve van events,kaders die ingericht zijn om het gevoel van gemeenschappelijke tegenwoordigheid bij herhaling te doen herleven. Ze voorzien in de behoefte aan een gedeelde beleving,aan ergens deel van uit te willen maken en erbij aanwezig te zijn. Wat betreft dit cultische aspect heeft Gadamer dus niet Kant, maar wel Huizinga aan zijn zijde. De verlichtingsfilosoof Kant doet weliswaar recht aan de speciale,seculiere status van het spelende bewustzijn,Huizinga laat Kant echter ver achter zich en is een wegbereider voor Gadamers spelbegrip juist daar waar het de erkenning van de heilige,cultische sfeer betreft. Een citaat spreekt voor zich: Hoe nu is het gesteld met de houding en de stemming van de heilige vieringen? Het woord vieren zegt het al bijna:de heilige actus wordt gevierd,dat wil zeggen hij valt in het kader van het feest. Het volk dat zich opmaakt naar zijn heiligdommen,maakt zich op tot gezamenlijk vreugdebetoon. Wijding,offer,heilige dansen,sacrale wedkampen,opvoeringen,mysteriën,zij zijn alle gevat in het raam,van het feest. Ook zijn de riten bloedig,de beproevingen der inwijdelingen wreed,de maskers schrikwekkend,het geheel speelt zich af als feest. Het ‘gewone leven’ is stopgezet (Huizinga 1985: 21).'(bladzijde 280-281) Wordt vervolgd. Nu weer een citaat uit de biografie van Sven Hanuschek over Elias Canetti. Titel van het hoofdstuk ‘Canetti’s Centraal Massief De aantekeningen’. ‘In de aantekeningen zitten inderdaad álle toonaarden die hij zich in het openbaar niet of slechts hoogst zelden wilde toestaan. Op die manier laten ze ook in uiterlijk kritieke tijden beslist de geestigste,grappigste Canetti zien,die midden in de oorlog schreef:’Hij wil zich concentreren,op zijn luiheid.’ Of op dezelfde dag:’Hij grijnst altijd,zodat hij herkend wordt als hij dood is.’ Er bestaan ook gepubliceerde nonsensaantekeningen,waar je echter lang naar moet zoeken;één voorbeeld slechts:’Dwerghelikopters die op kale hoofden landen.'(IV,294)(blz. 169) Wordt vervolgd.