met het essay van Sybrandt van Keulen ‘Kunst als spel’ ondertitel ‘Van Kant naar Derrida’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Huizinga legt echter nog een andere dan een feestelijke waarheid bloot. Met hetzelfde gebaar waarmee Gadamer de macht van spel heeft onthuld als een collectieve sensatie,komt nu ook een andere oerkracht aan de oppervlakte:het spel bergt in zich zowel een verenigde als een gewelddadige,vernietigende kracht. Dat heeft Huizinga ertoe gebracht om het Griekse begrip voor competitie of wedstrijd(agon) als van gelijke oorsprong als het cultische te beschouwen. Alle formele kenmerken van het spel gelden volgens hem ook voor de wedstrijd:de eigen doelmatige tijd-ruimte van het spel en de structurele relatie en beweging tussen twee of meer spelers,waarbij de spelers onderdeel worden van een overkoepelende structuur en de toeschouwers in hun roes van voor- en tegenstanders meegaan in de opzwepende golfbewegingen van het spel. Echter,zo licht Huizinga toe,’Antithetisch wil op zich zelf nog niet zeggen strijdig,agonaal of agonistisch'(Huizinga 1985: 46). Het gaat hier dus niet slechts om een neutrale dichotomie zoals links-rechts,zwart-wit of juist-onjuist. Het agonistische spel is een strijd waarin de opponenten aan elkaar gewaagd zijn en elkaar opdrijven tot een uiterste prestatie. Vanwege die gezamenlijke maar competitieve motivatie – de krachtmeting – wordt aan het dualistische of antithetische element van het spel nog iets essentieels toegevoegd:’Het is om het winnen te doen met een hartstocht,die de luchtigheid van het spel geheel dreigt op te heffen'(ibid). Voor Gadamers cultische begrip van spel heeft dit agonale instinct een marginale waarde. Voor Huizinga daarentegen geeft dit bijna nietzscheaanse inzicht juist de doorslag:’Men heeft in het agonale instinct niet in de eerste plaats te doen met een begeerte tot macht of een wil tot heersen. Primair is de zucht anderen te overtreffen,de eerste te zijn en als zodanig geëerd te worden'(Huizinga 1985: 49). In de strijd drijft elke partij de andere boven zichzelf uit. Gadamer heeft weliswaar recht gedaan aan het eigen vermogen van het spel,maar hij heeft daarbij tegelijk met het spelende bewustzijn ook het agonistische aspect ondergeschikt gemaakt aan het cultische effect van ‘de totale bemiddeling'(Gadamer 1986: 125).'(bladzijde 281-282) Wordt vervolgd. Nu weer een citaat uit de biografie van Sven Hanuschek over Elias Canetti. Titel van het hoofdstuk ‘Canetti’s Centraal Massief De aantekeningen’. ‘Uiteindelijk houden de aantekeningen van Elias Canetti altijd hun waardigheid door hun fragiliteit,hun bedreiging door het niets. Hij heeft er maar een fractie van gepubliceerd en hij heeft er dag in dag uit aan gewerkt omdat hij eraan móést werken,zonder publicatie of zelfs maar behoud van die stapels notitieblokken en schriftjes op het oog te hebben.'(blz. 169) Wordt vervolgd.