met het essay van Sybrandt van Keulen ‘Kunst als spel’ ondertitel ‘Van Kant naar Derrida’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Een spel heeft niet alleen een eigen orde en een verloop met een begin en een einde,elk spel heeft ook een inzet en een afloop of uitkomst. Als de speeldrift plaatsvindt binnen een bepaald kader (een instelling,lijst,veld,arena,zaal et cetera) kan de wisselwerking tussen de tegengestelde partijen de vorm aannemen van een gecultiveerd ritueel of van een gecultiveerde strijd. Op grond hiervan onderscheidt Lévi-Strauss twee soorten uitkomsten. Het spel als wedstrijd is ‘scheidend:het loopt uit op een differentieel onderscheid tussen individuele spelers of partijen,die aanvankelijk in niets aan elkaar ongelijk waren. Toch zullen ze aan het eind van het spel uiteenvallen in winnaars en verliezers'(Lévi-Strauss 1990: 47). Omgekeerd symmetrisch hieraan is het spel als cultus of ritueel ‘verbindend,want het brengt een eenheid tot stand (men kan hier spreken van communie),of in ieder geval een organisch verband tussen twee groepen […],die aanvankelijk los van elkaar stonden'(Lévi-Strauss 1990: 47-48). Kunnen de partijen voorzien of de uitkomst bindend dan wel scheidend zal zijn? Wat is dat voor een macht die in het spel zo’n dubbelrol kan spelen? Een klassiek voorbeeld in dit verband is het feest dat ‘potlatch’ wordt genoemd. De potlatch is sinds Marcel Mauss’ essay over de gift een begrip in de antropologie en de filosofie:het is ‘niets anders dan het systeem van uitwisseling van giften'(Mauss 1990: 45). Mauss noemt de potlatch een totaal sociaal fenomeen van het agonistische type (Mauss 1990: 8). Huizinga’s begrip van spel sluit hier geheel bij aan,vandaar dat hij ook uitvoerig aandacht besteedt aan dit ‘wegschenkfeest’: Een grote,feestelijke plechtigheid,waarbij een van de twee groepen aan de andere,met veel vertoon en onder allerlei ceremonieel,gaven wegschenkt op grote schaal,met geen ander doel dan daarmee haar meerderheid boven de andere te bewijzen. De enige maar dan ook noodzakelijke tegenprestatie ligt hierin,dat de andere partij verplicht is het feest binnen zekere tijd te reciproceren en daarbij zo mogelijk te overtreffen (Huizinga 1985: 57).'(bladzijde 282-283) Wordt vervolgd. Nu weer een paar citaten van Elias Canetti. ‘Het lezen wil zich bij mij door lezen voortplanten,naar suggesties van buitenaf luister ik nooit,of pas na een zeer lange tijd. Ik wil ontdekken wat ik lees. Wie mij een boek aanbeveelt,slaat het me uit handen,wie het prijst,maakt het me voor jaren tegen. Ik vertrouw alleen de geesten die ik werkelijk bewonder. Zij kunnen me alles aanraden,om mijn nieuwsgierigheid te wekken is het voldoende dat ze iets in een boek noemen. Maar op wat anderen noemen,met hun vluchtige tongen,rust als het ware een doeltreffende vloek. Aldus had ik het moeilijk om de grote boeken te leren kennen,want het waarlijk grootste is opgegaan in de cultus van de algemeenheid. De mensen hebben het op de lippen,zoals de namen van hun helden,en doordat ze het met volle mond uitspreken – ze willen er echt van verzadigd zijn – ,vervloeken ze wat voor mij om te kennen zo belangrijk zou zijn.'(blz. 21 uit: ‘Vliegenpijn’) Wordt vervolgd.