met het essay van Sybrandt van Keulen ‘Kunst als spel’ ondertitel ‘Van Kant naar Derrida’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘De vorm van de handeling is die van een wedstrijd,ook als iemand zijn bezit weggeeft,en zelfs als het weggeven omslaat in vernietiging van eigen bezit:’Men bewijst in de potlatch zijn meerderheid niet enkel door wegschenken van goederen,maar ook,en op nog treffender wijze,door vernieling van zijn eigen bezit'(Huizinga 1985: 57). ‘Het punt waarom alles draait wat potlatch heet,of ermee verwant is,is het winnen,het de baas zijn,roem,prestige,en niet in de laatste plaats revanche'(Huizinga 1985: 58). Deze visie wordt bevestigd door Mauss:’Alles is gebaseerd op de principes van antagonisme en rivaliteit'(Mauss 1990: 47). Hoe zou hierin nu ook het cultische aspect naar voren kunnen treden,dat wat Gadamer zo treffend heeft omschreven als een gebeurtenis waarbij het spel meester wordt over de spelers met als uitkomst totale bemiddeling? In sommige soorten potlatch geven en vernietigen de spelers op een extreme wijze:’Men moet alles wat men heeft weggeven en niets voor zichzelf behouden'(ibid.). Het cultische aspect komt naar voren in de beweging van overtreffen tot het uiterste,tot het niets,en dat wil zeggen tot er geen onderscheiden spelers met eigen goederen over zijn – de spelers gaan zo in het spel op dat er niets van eigen bezit resteert. Vanuit de optiek van Gadamer zouden we kunnen zeggen:een cultische versmelting par excellence. Een eenwording die Mauss aanduidt met ‘waanzinnige extravagantie’. ‘Het is een wedstrijd om te zien wie de rijkste is en ook de waanzinnigste extravagante'(ibid). Deze waanzin is een excessief effect van de wisselwerking die het wezen van de spelbeweging uitmaakt. Maar het is ook weer niet een zodanig exces dat het a priori is uit te sluiten:elk spel kan uitmonden in totale bemiddeling,dat wil zeggen een weggeven dan wel vernietigen van alle individuele eigendommen,’zoals ze verloren gaan in de oorlog'(ibid.).Op deze wijze wordt iets begrijpelijk van de hartstochtelijk communale kracht van het spel,en tegelijk toont de cultische extase zo zijn monsterlijke gezicht:’men vernietigt zelfs om het plezier van het vernietigen'(Mauss 1990: 95). Wie of wat bepaalt de grens tussen eervolle wisselwerking en totale bemiddeling? Wanneer gaat het feestelijke element van wedstrijd over in een cultus van totale vernietiging?'(bladzijde 283-284) Wordt vervolgd. Nu weer een citaat uit de aantekeningen van Elias Canetti. ‘Het is niet het alleen zijn dat ik moet leren,want het valt me niet zwaar,ik ben graag alleen;het is het zwijgen te midden van mensen. Die plotselinge uitbarstingen van snelle,heftige uitspraken zijn waardeloos en verwarrend. Het is helemaal niet zo belangrijk tot wie ze gericht zijn,of men mij begrijpt of niet;de woorden zelf,mijn eigen woorden hebben een vreselijke en verwoestende uitwerking op mij. Ze zijn te sterk,ik moet ze afzwakken terwijl ik ze opschrijf. Wat ik zeg is zo heftig dat een ieder die het hoort moet uitwijken,alleen al om zichzelf voor mij te beschermen. Maar ik kan voor mijn woorden niet uitwijken;ik ben aan ze overgeleverd;ik neem ze helemaal op,ik begrijp ze helemaal,ik raak in beroering door ze als een zee bij storm.'(blz. 41 uit: ‘Vliegenpijn’) Wordt vervolgd. Ik werk nu aan de hommage voor Canetti. Het project ‘Ondertiteling’ gaat maar door en door.