met het essay van Henk Oosterling ‘De bestaansesthetica van Michel Foucault’ ondertitel ‘Leven als een medium’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Hoewel een beeld een gelaagde semiotische analyse vergt om de vele betekenislagen ervan te ontsluiten,toont het niettemin in één oogopslag wat duizend woorden in een tekst pas na veel herlezing vrijgeven:de schijn van een overzichtelijke samenhang en de suggestie van totaliteit. Foucault laat zijn filosofische lectuur ook los op het schilderij ‘Het verraad van de voorstelling’ van magisch realist René Magritte uit 1926. Na een korte briefwisseling met de schilder schrijft hij ‘Dit is geen pijp’ dat in 1973 verschijnt. Op het schilderij van Magritte zien we, net als bij Velasquez,een schilderij op een schilderij. Er zijn twee pijpen geschilderd:een pijp,getekend op het doek dat op een ezel staat met daaronder de tekst ‘Ceci n’est pas une pipe'(Dit is geen pijp) en een tweede pijp die erboven zweeft. Deze zelfreflectieve beeldverdubbeling – een schilderij van een pijp op een schilderij van een pijp – is een visuele variant van de talige verdubbeling in de literatuuressays. Zo wordt het beeld in zichzelf kortgesloten en wordt kunst conceptueel. Aan Joseph Kosuths ‘One and Three Chairs'(1965),het basisstatement voor de conceptuele kunst,voegt Foucault een filosofische dimensie toe. Microfysica van de politiek:de blik en het lichaam Tijdens zijn aanstelling aan het Collège de France blijft Foucault zich met kunst bezighouden,maar zijn aandacht verschuift daarnaast naar andere artistieke disciplines. Hij raakt door zijn studie over Manet geïnteresseerd in crossovers tussen schilderkunst en fotografie aan het eind van de negentiende eeuw. Maar ook de nieuwe Duitse cinema van Schroeter,Sylberberg en Fassbinder,die hij in 1974 ontmoet,fascineert hem. In 1975 verzorgt Foucault nog een inleiding voor een catalogus over het werk van de schilder Gérard Fromanger,maar met de publicatie van ‘Discipline,toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis’ en vanwege zijn politiek activisme neemt zijn aandacht voor kunstpraktijken geleidelijk aan af. Toch verdwijnt de politiek-esthetische focus niet helemaal. Deze blijft indirect doorwerken:de blik en materie die in de analyses van Velasquez en Manet zo’n vooraanstaande rol spelen,keren in zijn studie over de disciplinering terug als respectievelijk de controlerende blik van de afwezige bewaker en het ‘volgzame lichaam’ dat gedisciplineerd wordt.'(bladzijde 86-87) Wordt vervolgd. Nu weer een tekst van Daniil Charms uit ‘Ik zat op het dak’. ‘Waar kom ik vandaan?/ Waarom sta ik hier?/ Wat zie ik?/ Waar ben ik?/ Ik probeer op mijn vingers/alle voorwerpen te tellen///(Telt op zijn vingers.)//Krukje tafeltje vaatje/emmer koekoek haardje/bezem smidse kakkerlakje/deur op de haak/bezem aan staak/vier kwastjes aan een japon/acht punaises aan ’t plafond. //1 juni 1929 ‘(bladzijde 261) Wordt vervolgd.