met het essay van Henk Oosterling ‘De bestaansesthetica van Michel Foucault’ ondertitel ‘Leven als een medium’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Moet in de antieke levenspraktijk de waarheid voor alles belichaamd worden,Descartes opent het zicht op de waarheid voor een proto-subject of cogito (res cogitans) via een analyse van heldere en onderscheiden ideeën. Met Descartes verdwijnt de esthetisering van het fysieke bestaan als ‘waarachtige’ zelfpraktijk uit de filosofie. Daarmee wordt de basis gelegd voor een verschraling en ontwaarding van de cultuur waartegen Nietzsche ten strijde trekt: het moderne nihilisme (Foucault 2005: 308;294). Vrijheidspraktijk voorbij het moderne nihilisme Voorafgaand aan zijn bezoek aan Bayreuth heeft Foucault een collegereeks over het moderne nihilisme voorbereid. Gezien zijn bemoeienissen met allerlei kunstpraktijken moeten daarbij Wagners multimedialiteit en interdisciplinariteit een inspiratiebron zijn geweest. Hij heeft vooral kritiek op een monodisciplinaire,gedistantieerde receptie van Wagner:’men beluistert Wagner,maar men neemt Wagner niet in zich op'(Foucault 1994b:, 591, vert. auteur). Receptie-esthetisch bezien is Wagner zoveel meer dan muziek. Als kunstdisciplines worden verknoopt – muziek,literatuur,theater,dans,beeldende kunst,architectuur,fashion,design,filosofie – worden lichamen via al hun zintuigen niet alleen akoestisch,maar integraal beroerd. Wagner maakt de materialiteit van het werk tot een multimediale en interdisciplinaire ervaring. Nietzsche begreep dat Wagner met zijn ‘Gesamtkunstwerk’ het moderne nihilisme wilde pareren. In Wagners grandioze,dramatische geste wordt een collectieve ervaring van samenhang en totaliteit opgeroepen en zo ‘aan deze verbeelding van de negentiende eeuw – waardoor we nog zo diepgaand getekend en verwond zijn – de ontzagwekkende grootsheid van een mythologie gegeven’ (Foucault 1994d:, 115, vert. auteur). Het gaat Foucault in zijn zoektocht naar de affirmatieve grond van het moderne nihilisme – hoe is dit creatief te leven? – niet om een moderne mythe en zeker niet om megalomane grandeur. Om die reden is de cultuurpolitieke schaal van Wagners geste voor hem te totalitair. In zijn tekstuele queeste het nihilisme vanuit een bestaansesthetica,waarin levenskrachten worden gecomponeerd en gestileerd,te affirmeren,brengt Foucault Wagners gebaar terug tot microfysische en micropolitieke proporties:een intermediaal beroerd lichaam,dat met anderen in een gestileerde praktijk verbonden is,experimenteert via mediale zelfreflexiviteit met zijn grenzen (Oosterling 2000: 126).'(bladzijde 88) Wordt vervolgd. Nu weer een tekst van Daniil Charms uit ‘Ik zat op het dak’. ‘In de tram////In de tram zeg ik een meisje,/Man,een schatje zogezegd./Zij was net een rozenknopje,/’k Krijg het haast niet uitgelegd.///In die tram zat trouwens ook nog/De heer Vvedenski,de zot./Ik nam voor die schat mijn hoed af/En hij lichtte zijn kalot.//januari 1930’ (bladzijde 263) Wordt vervolgd.