met het essay van Henk Oosterling ‘De bestaansesthetica van Michel Foucault’ ondertitel ‘Leven als een medium’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Ik denk dus dat dit idee van het kunstenaarsleven als voorwaarde en waarmerk van het kunstwerk,dit leven zelf als kunstwerk,een manier is om in een ander licht,onder een ander profiel en natuurlijk in een andere vorm dat cynische principe te hernemen van het leven als manifestatie van de schandaleuze breuk,waardoor de waarheid aan het licht komt,zich openbaart en vorm krijgt (Foucault 2011a: 220).’ Moderne kunst leeft van de shock ‘die u van Manet tot Francis Bacon,van Baudelaire tot aan Samuel Beckett,of Burroughs terugvindt'(Foucault 2011a: 220). Alle ingrediënten zijn in Foucaults allerlaatste college uit 1984 voorhanden: leven,kunst,breuk,schandaal,waarheid,maar voor alles het tornen aan vormen. Foucaults constatering dat moderne kunstpraktijken ‘het vehikel van het cynisme’ zijn,omdat de werkelijkheid hierin,voorbij imitatie en representatie, ‘gewelddadig tot het elementaire wordt teruggebracht’,kan nu begrepen worden (Foucault 2011a: 221). In het licht van het voorgaande mag duidelijk zijn dat dit geen positieve waardering inhoudt van het nihilistische,modern-cynische ressentiment dat iedere daadkracht verlamt en van iedere waarheid afziet. Daarvoor is Foucault teveel nietzscheaan. Wat hem wel voor ogen staat,is te lezen in een van de eerste voetnoten van ‘Het gebruik van de lust’: de politiek-esthetische geste van Charles Baudelaire,de dandy-criticus die synesthesie tot de kern van zijn levenskunst maakte(Foucault 1984a: 16). Baudelaire wiens minnares door Manet werd geschilderd. Het schilderij dat Foucault verkoos te bewonderen in plaats van een ontmoeting met György Lukács. Is er in deze bestaansesthetica sprake van een hernieuwde subjectivering? In 1984 verschijnt Foucaults essay ‘Wat is Verlichting?’. Hierin herneemt hij tot verbijstering van velen Kants vraag naar het subject. Maar dit was toch na ‘het verdwijnen van de mens’ afgeschaft? Foucault beoogt echter een herwaardering van het verlichtingsproject vanuit politiek-esthetisch perspectief.'(bladzijde 93) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van daniil charms uit ‘ik zat op het dak’. ‘Robert Mabr/////Laat ons beginnen./Jaren verstrijken./Ik zal nooit meer blij een boek/ dat meer dan honderd jaar/ geleden is gemaakt bekijken./Zet u in een cirkel allen,/de deur der kennis open ik voor iedereen./De wetenschap is handeloos zonder getallen./Laat ons beginnen met de cijfers:/De drie doet door zijn omtrek denken aan een hart met ‘n/streep erdoor:3///Mee eens?//(Allen in koor) – Mee eens!//[1931]'(bladzijde 272) Wordt vervolgd.