met het essay van Laura van Grinsven ‘Het spook van Van Gogh’ ondertitel ‘Na de polyloog van Heidegger,Schapiro en Derrida’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘De intenties van de kunstenaar zijn voor Heidegger onbelangrijk. het werk sticht een eigen waarheid en de kunstenaar is dienstbaar daaraan. ‘Juist in de grote kunst – en alleen daarvan is hier sprake – blijft de kunstenaar ondergeschikt aan het werk,haast een medium dat zichzelf in het scheppen vernietigt ten behoeve van de totstandkoming van het werk'(Heidegger 2009:52). De vergeten kunstenaar De afwezigheid van de kunstenaar en diens bedoelingen vormt een bron van ergernis voor Meyer Schapiro wanneer hij het gedeelte over ‘Oude schoenen met losse veters’ van Van Gogh leest. Volgens Schapiro eigent Heidegger zich het werk toe,maakt het tot illustratie van zijn denken,zonder het aan onderzoek te onderwerpen. Heeft Heidegger überhaupt wel een werk van Van Gogh voor zich? Schapiro beklemtoont dat er wel acht van dergelijke schoenen geschilderd zijn. Zijn deze werken dan inwisselbaar,gaan ze allemaal over eenzelfde waarheid? In een brief vraagt Schapiro aan Heidegger om uitleg. Heidegger wijst in zijn reactie resoluut naar het faille no. 255 en beweert dat hij dit werk wel degelijk heeft gezien,in Amsterdam in maart 1930. Voor Schapiro is dit niet voldoende. De klakkeloze toeschrijving van de schoenen aan een boerin acht hij pure speculatie:’They are clearly pictures of the artist’s own shoes,not the shoes of a peasant'(Schapiro 1998: 428). De uitspraak die Heidegger doet over de waarheid die door de schoenen ontsloten wordt,heeft geen zeggingskracht wanneer er niet goed naar het werk gekeken wordt.’ (bladzijde 232-233) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van daniil charms uit ‘ik zit op het dak’. ‘Over kringen in het water///Er dreef een nul op ’t water/Wij zeiden;dat ’s een kring/er heeft vast iemand met een steen gegooid./Kijk,Petka Prochorov heeft hier gelopen/daar is de afdruk van zijn laarzen./Hij heeft die kring gemaakt/Geef ons eens gauw papier en verf/dan tekenen we Petka’s schepping./En dan zal Prochorov als Poesjkin klinken./En vele jaren later/bedenkt het nageslacht:/’Er leefde eens een Prochorov,/dat moet een heel groot schilder zijn geweest.’/Dan sporen ze hun kinderen aan:/’Gooit,kinderen,stenen in het water./De steen verwekt een kring,/de kring verwekt weer een gedachte./En de gedachte,opgeroepen door de kring,/roept uit de duisternis de nul naar ’t licht.’///Uit///Dinsdag 19 september 1933′ (bladzijde 278) Wordt vervolgd.