met het essay van Frank Van de Veire ‘Wat zij hier piept,is geen piepen’ ondertitel ‘Kafka en de vreemde gift die kunst is’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Kortom,op een veel meer geprononceerde manier dan andere muizen ooit doen,van het alledaagse leven afgeschermd door een plechtige stilte,verspilt Josefine haar vitale energie aan een gepiep dat nauwelijks de naam waardig is,en juist daardoor,door deze met aplomb gebrachte onmachtigheid,raakt ze aan het ‘wezen’ van het gepiep en ’transcendeert’ hiermee,moet zelfs onze nuchtere muis erkennen,elk gepiep. Gemeenschapstichtende lichtzinnigheid Maar hoe kan het ‘wezen’ van het gepiep,dat elk gepiep transcendeert,tot uiting gebracht worden in een nadrukkelijk krachteloos,soms zelfs nauwelijks hoorbaar gepiep? Dat kan alleen omdat elk gepiep,hoe krachtig en monter het ook kan klinken,iets met die krachteloosheid,dat onvermogen tot piepen,te maken heeft,en uitgerekend dit belichaamt Josefine. De muis-verteller suggereert dit met de reeds aangehaalde vergelijking tussen piepen en notenkraken,wat uiteindelijk ook de kern vormt van zijn cultuurantropologische,en bepaald functionalistische verklaring voor Josefines succes. Deze verklaring klinkt op het eerste gezicht zeer eenvoudig. Door zich,vaak op onverwachte tijden en plekken ‘in postuur te plaatsen’ weet Josefine telkens weer een representatief deel van het muizenvolk rond zich te verzamelen. Op deze manier versterkt zij de sociale cohesie,zoals alle feesten en rituelen dat sinds mensenheugenis doen. Wanneer Josefine optreedt,voelt elke muis zich pas echt opgenomen in het volk,ervaart hij het volk als een eenheid. Kunst is,zoals dit vandaag van haar steeds meer wordt gezegd en geëist,’gemeenschapstichtend’.In die zin is een optreden van Josefine,ook al zal ze dat niet graag horen, ‘niet zozeer een concert als een bijeenkomst,en wel een bijeenkomst waar,behalve het fijne piepen vooraan,de diepste stilte heerst'(830). Haar optredens vormen een aanleiding om zich ‘naar hartenlust in het grote warme bed van het volk – te – rekken en – te – strekken'(832-833),om bijvoorbeeld ‘zijn gezicht in de pels van zijn buurman'(830) te drukken:’wij zwijgen alsof ons eindelijk de vurig verlangde vrede deelachtig is geworden,waar ons piepen ons ten slotte van afhoudt'(827).'(bladzijde 252-253) Wordt vervolgd. Nu weer een kindergedicht van daniil charms uit ‘ik zat op het dak’. ‘De vreemde baardman////Vrolijk dansfeest!/Dansparade!/Drukke,/Bonte,/Maskerade!/Voor scholieren vrij entree,/Maar voor kleuters niet,/O nee.//Kijk eens hier:/Wie staan daar buiten?/Koos en Pietje./Kijk eens hier:/Koosje is drie jaar hooguit en/Pietje is niet meer dan vier.//En ze zeggen:’Laat ons binnen!’/Maar de wachter zegt:’O,nee,/Daar kan ik niet aan beginnen,/Voor de kleuters geen entree.’//Dus ze nemen snel de benen…/Op de wachter met zijn staf/Komt,als uit het niets verschenen,/Een bebaarde kerel af.//’Ik kom voor het bal. Mag ‘k binnen?/Is dat soms de ingang daar?’/’Ja,meneer,het gaat beginnen,’/Zegt de wachter,’komt u maar.’//Alles bruist en lijkt te zweven,/Overal een hels kabaal,/Ook de baardman maakt veel leven,/Stampt het hardst van allemaal.//Alle dansers komen kijken,/En gaan om de kerel staan./Een een poosje later reiken/Zij een choco-ijsje aan.//De muziek verstomt. Meteen/Schreeuwt eenieder om hem heen:/’Kijk dan,hij heeft twee paar handen!/Kijk, twee paar in plaats van één!’//En allengs,/Van lieverlede,/Dringt het door tot ieders brein,/Dat dit zeker/De verklede/Koos en Pietje/Moeten zijn.//1940′(bladzijde 304-305) Wordt vervolgd.