met het essay van Frank Vande Veire ‘Wat zij hier piept,is geen piepen’ ondertitel ‘Kafka en de vreemde gift die kunst is’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Haar extatische prijsgave aan de dood is mogelijk bij gratie van een publiek van nuchtere wezens die,van nature geprogrammeerd om dodelijke vijanden te verschalken,in die extase hun eigen blootgesteldheid liever niet wensen te herkennen – wat niet wegneemt dat ze in Josefine die blootgesteldheid wezenloos gefascineerd aanstaren,in de gelukkige illusie dat het gaat om iets dat hen volslagen vreemd is,iets dat uit de hemel komt neergedaald. Josefine wil dus met eerbied aangestaard worden door wezens waarmee ze voor het overige,afgezien van het feit dat ze in haar levensonderhoud voorzien,niets te maken wenst te hebben. Uiteraard wil ze daarnaast blijven klagen hoe onbevredigend dat is. De geïntegreerde onintegreerbaarheid van de kunst Er is geen gemeenschappelijkheid zonder sprakeloze aanspraak,dat wil zeggen zonder het verlangen dat de ander zich aan mijn blootgesteldheid aan de dood zou blootstellen. Maar het is tegelijkertijd noodzakelijk dat dit excessieve verlangen,als grond van alle gemeenschappelijkheid,getemperd wordt. Deze tempering kan een virtualisering worden genoemd. De radicale blootstelling aan de ander en de dood waar de gemeenschap zich omheen vormt,wordt verbannen naar het domein van de schijn,naar een aparte scène,afgegrensd tegen het normale,maatschappelijke verkeer. Dit is de scène van de kunst. Daarom is de utopie van de versmelting tussen kunst en leven vals. Er bestaat immers zoiets als kunst,omdat er iets aan het leven is dat eeuwig onleefbaar blijft,onverzoenbaar met het leven zoals het ‘normaal’ wordt geleefd. Onleefbaar is precies datgene wat het leven werkelijk levendig maakt,de generositeit van een ontwapenende zelfontwapening waarbij elkeen zijn sprakeloze prijsgave aan de dood schenkt. Zo’n gift heeft altijd iets on(aan)gepasts. Hij kan niet zomaar in het sociale verkeer worden geïntegreerd en wordt daarom buiten dat verkeer gehouden onder de vorm van een vertoning,een ‘spektakel’. Maar zonder die onintegreerbare gift zou de gemeenschap een troosteloze overlevingsmachine zijn waarin alleen ‘praktische sluwheid’ telt. Zoals aangegeven sympathiseert onze nuchtere muis met de manier waarop Josefine uiting geeft aan een lichtzinnige vrolijkheid die nu eenmaal tot de muizennatuur behoort.'(bladzijde 263-264) Wordt vervolgd. Nu weer een citaat uit de dagboekfragmenten en notities van daniil charms’ verzamelde werk ‘ik zat op het dak’. ‘Zo diep als ik gevallen ben,valt zelden iemand. Eén ding lijdt geen twijfel:ik ben zo diep gevallen,dat ik onmogelijk ooit nog op kan staan. Onze zaken staan er nog slechter voor. Ik weet niet wat we vandaag moeten eten. En wat we daarna zullen eten,weet ik al helemaal niet. We hebben honger. 25 maart 1938′(bladzijde 294) Wordt vervolgd.