Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘De trek
wisselden zij hun wapens en al
hun dierbare dingen van thuis,
en woorden ook, en niets dat niet uitkwam
van wat op de bruiloft de vriendlijke vaadren
toewensten aan hun kindren,
want uit de heiliggehuwden
kwam schoner dan al
wat voor en na
zich mens heeft genoemd een geslacht voort. Waar,
waar echter woont gij, lieve verwanten,
opdat, het verbond vernieuwend, wij
de dierbare vaadren gedenken?
Daar aan de oevers, onder Iona’s
geboomt’, in de vlakten van de Kayster,
waar kraanvogels, d’aether genietend,
omsloten zijn door verwegscheemrende bergen,
daar waart, o schoonsten! ook gij gaaft uw aandacht
aan eilanden, met wijn bekranst
en een en al gezang; nog andren bewoonden
de Taygetos, de veelgeprezen Hymettos,
zij bloeiden ’t laatst; maar van
Parnassos’ bron tot aan des Tmolos
goudglinstrende beken weerklonk
een eeuwig lied; zo ruisten
eertijds de wouden met alle
snaarinstrumenten saam,
door de mildheid des hemels bewogen.’
(Bladzijde 259-261) Dit is gedicht 59. Morgen verder met dit gedicht ‘De
trek’.