met het essay van Frank Vande Veire ‘Wat zij hier piept ,is geen piepen’ ondertitel ‘Kafka en de vreemde gift die kunst is’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Uiteindelijk legt hij die vraag als een hete appel in de handen van de lezer:’Zegt u mij wat wij zo geweldig vinden aan Josefine? Ze meent te kunnen zingen,maar dat is een vergissing. Ze meent dat ze ons beschermt,maar dat is eenvoudigweg absurd. En toch geeft zij ons iets dat enkel zij ons kan geven. Zeg me wat het is?’ Hoe intelligent en gearticuleerd de muis ook is,hij maakt sprakeloos aanspraak op ons. Hij zoekt bij ons naar erkenning voor zijn sprakeloze fascinatie,voor het feit dat hij met zijn fascinatie voor Josefines kunst niet uit de voeten kan. Hij zoekt dus erkenning voor iets waarvoor geen erkenning mogelijk is,iets wat hij immers niet kan mededelen – of enkel kan mededelen door eroverheen te glijden,het te verloochenen,het op de horde van Josefines fans te projecteren,het functionalistisch te reduceren. En Kafka ‘zelf’? Hij kan slechts erkenning vragen bij zijn lezers,hij kan slechts vragen: ‘Lees me!’ – door in de huid te kruipen van een wezen dat,hoe ongevoelig en sceptisch tegenover kunst het ook beweert te zijn,er niet helemaal in slaagt zijn fascinatie te verbergen. Schatplichtig Sommige lezers zullen merken dat deze tekst schatplichtig is aan enkele belangrijke denkers. Uiteraard aan Georges Bataille,voor wie een gemeenschap zich vormt rond een exces dat voor die gemeenschap onintegreerbaar blijft;aan Jean-Luc Nancy,die,in de lijn van Bataille,de mens denkt vanuit een blootgesteldheid(exposition) aan de dood die ook altijd blootstelling aan de ander is;aan Jacques Lacan,voor wie het verlangen naar erkenning,hoe fundamenteel ook,niet de laatste waarheid is over het verlangen;aan Theodor W. Adorno,die als geen ander heeft uitgelegd dat de autonomie van de kunst de voorwaarde is voor haar maatschappelijke relevantie;en niet in de laatste plaats aan Maurice Blanchot,voor wie de literatuur de vinger legt op een bevreemding waarvoor geen remedie is.'(bladzijde 267-268) Tot zover dit artikel. Morgen de volgende uit deze prachtige bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. Nu weer een citaat uit verhalen en scènes van daniil charms’ verzamelde werk ‘ik zat op het dak’. ‘Elf stellingen van Daniil Ivanovitsj Charms 1ste stelling De voorwerpen zijn verloren gegaan. 2e stelling Zo was het:de getallenreeks begint met de 2. Het cijfer één is geen getal. Het cijfer één is de eerste en enige volmaaktheid. Het eerste meervoud,het eerste getal en de eerste afwijking van de volmaaktheid is de twee. (De één van Pythagoras.) 3e stelling We nemen aan dat het cijfer één het eerste getal is. 4e stelling Het nieuwe cijfer één gehoorzaamt de wet van de algemene getallen. De wet van de getallen is de Wet van de massa’s.(De één van Charms.) 5e stelling De wet van het cijfer één is onjuist – een dergelijke Wet bestaat niet. Er bestaat slechts de Wet van de massa’s. 6e stelling Het voorwerp is ongewapend. Het is een schil. Alleen de veelheid is bewapend. 7e stelling De wet van de grote en de kleine getallen is dezelfde. Het verschil is alleen kwantitatief. 8ste stelling Mens,woord en getal gehoorzamen één enkele wet. 9e stelling Een nieuw menselijk denken heeft zich in beweging gezet en vloeit. Het is vloeiend geworden. Het oude menselijke denken zegt over het nieuwe dat het is ‘losgeslagen’. Daarom zijn voor sommigen de bolsjewieken losgeslagen lieden. 10e stelling Eén mens alleen denkt logisch;veel mensen tezamen denken vloeiend. 11e stelling Hoewel ik in mijn eentje ben,denk ik toch vloeiend. Uit. 18 maart 1930 Ik schrijf verheven gedichten.'(bladzijde 26-27) Wordt vervolgd.