met het essay van Murat Aydemir ‘Zelfreflectie volgens Bacon & Lacan’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Maar hoe kan een baby ‘her-kennen’ wat het tot dan toe niet kende? Volgens Lacan is er dan ook niet zozeer sprake van een passieve herkenning,maar eerder van een actieve toe-eigening,een aanname van het spiegelbeeld. Het spiegelbeeld heeft een realiteit te bieden die niet strookt met de concrete ervaring van het kind. Dat ervaart namelijk fragmentatie en turbulentie:een soort losse verzameling ledematen en organen die voortdurend door driften,behoeften en spanningen wordt herverkaveld. Het spiegelbeeld daarentegen belooft een bedrieglijke kalmte en heelheid:een afgebakende lichaamscontour,een bestendig uiterlijk oppervlak. Het spiegelbeeld biedt zo een vorm van stabiliteit die tot dan toe ontbreekt. Zo vormt het de mogelijkheidsvoorwaarde,de mal,van individualiteit. Deze vorm van individualiteit,waarschuwt Lacan,is ook imaginair in de zin van fictioneel en aspirationeel:’This form situates the agency known as the ego[…]in a fictional direction[…]that will only asymptotically approach the subject’s becoming'(Lacan 2006:76). Dat is omdat de prototypische vorm van identiteit die wordt aangemaakt in het spiegelstadium zowel wordt gerealiseerd als wordt doorkruist door het volgende stadium,het fameuze oedipuscomplex,dat de symbolische dimensie van identiteit inaugureert. Voor Lacan draait het in dit stadium vooral om twee dingen:het aanleren van taal en het accepteren van geslachtsonderscheid. Die twee gaan wat hem betreft samen:via de distincties die in taal zijn vastgelegd,leert het kind zichzelf te onderscheiden op basis van geslacht. Dit grammaticale onderscheid tussen ‘hij’ en ‘zij’ gaat vooraf aan het ‘ik’. Met andere woorden:voor Lacan is er geen generiek humanistisch subject dat pas in tweede instantie een bijkomstige sekse krijgt toebedeeld;het geslachtsonderscheid maakt de symbolische identiteit uberhaupt mogelijk. Een bekende anekdote van Lacan illustreert dit.'(bladzijde 154-155)Wordt vervolgd. Nu weer een citaat uit verhalen en scènes van daniil charms’ verzamelde werk ‘ik zat op het dak’. ‘Over de schadelijkheid van het roken Het is noodzakelijk te stoppen met roken,om te kunnen opscheppen over je wilskracht. Als je een week niet hebt gerookt en tot de overtuiging bent gekomen dat je het roken kunt laten,is het plezierig om het gezelschap te zoeken van Lipavski,Olejnikov en Zabolotski,en hen zelf te laten opmerken dat je de hele avond niet rookt.En op hun vraag:waarom rook je niet? – die neiging om vreselijk te gaan opscheppen in jezelf te onderdrukken en te antwoorden:ik ben gestopt met roken. Een groot man dient niet te roken. Het is goed en praktisch je te bevrijden van de ondeugd van het roken en je te bedienen van de ondeugd van de opschepperij. Drankzucht,vraatzucht en opschepperij zijn minder grote ondeugden dan roken. Een rokende man is de situatie nooit geheel meester,en een rokende vrouw is werkelijk tot alles in staat. Laat ons,vrienden,dus stoppen met roken. 1933’ (bladzijde 47) Wordt vervolgd.