met het essay van Murat Aydemir ‘Zelfreflectie volgens Bacon & Lacan’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Slijmspoor Het schilderij lijkt geanimeerd te zijn door lichamelijkheid en substantialiteit die zich niet beperken tot menselijke figuren:een gezicht dat breekt of smelt,een man die een onmogelijke beweging maakt terwijl hij stilzit,een schaduw die als stroperige vlek aan zijn been kleeft,tabaksrook die zwaar omlaag hangt,klodders witte verf die tegen het schilderij spatten. Volgens een veelgeciteerde uitspraak van Bacon zijn zijn schilderijen evenzovele pogingen om ‘a trail of the human presence’ te vangen,zoals ’the snail leaves its slime'(Bacon in Sylvester:33). Het gaat Bacon dus niet zozeer om een belichaamde identiteit,maar eerder om een materieel spoor of overblijfsel: slijm Het spiegelbeeld voorziet het individu,zo meent Lacan,van een ‘mentale permanentie’ waaraan het subject,ontregeld door lichamelijke gewaarwordingen en driften,anders zou ontbreken (Lacan 2006:76). Die ‘permanentie’ is afhankelijk van de totalisering van het lichaamsbeeld en de uiterlijke schijn van stabiliteit in de spiegel. Met andere woorden,in het spiegelstadium verandert het menselijke lichaam van innerlijke,dynamische en poreuze substantie in een tweedimensionaal beeld,uiterlijk,stabiel en omlijnd. Het substantiële en ervarende lichaam verdwijnt uit het kader. Het lichaam maakt plaats voor een herkenbare identiteit. Die nadruk op een substantiële lichamelijkheid geeft Lacans spiegelstadium in het werk van Bacon een andere draai. Bacon suggereert een voortdurende en intieme interactie tussen beeld en lichaam. De spiegel in het schilderij reduceert het lichaam tot de oppervlakte van het gezicht. Dat gezicht heeft niettemin een onderbroken contour,hetzij omdat het langzaam verder desintegreert,hetzij omdat het nog niet helemaal geïntegreerd is. Hoe dan ook,zolang het proces nog gaande is,sorteert het beeld effect op de man voor de spiegel. Want zijn lichamelijke substantialiteit bevindt zich in een soortgelijk proces van gestage (des)integratie. De lichaamsmaterie van de zittende man lekt langzaam uit zijn pak in de vorm van de zware rook en schaduw.'(bladzijde 158-159)Wordt vervolgd. Nu weer een citaat uit verhalen en scènes van daniil charms’ verzamelde werk ‘ik zat op het dak’. ‘Olga Forsj liep naar Alexej Tolstoj en deed iets. Alexej Tolstoj deed ook iets. Op dat moment sprongen Konstantin Fedin en Valentin Stenitsj naar buiten en begonnen een geschikte steen te zoeken. Die steen vonden ze niet,maar wel een schop. Met die schop gaf Konstantin Fedin Olga Forsj een dreun op haar smoel. Toen kleedde Alexej Tolstoj zich helemaal uit,liep naar de Fontanka en begon te hinniken als een paard. Iedereen zei:’Het is een belangrijk sovjetschrijver,die daar hinnikt.’En niemand stak een vinger naar Alexej Tolstoj uit. 1934′(bladzijde 79) Wordt vervolgd.