met het essay van Ernst van Alphen ‘Affecten’ ondertitel ‘Bacon via Deleuze en Deleuze via Bacon’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ”Belangrijker dan gedachten is “dat wat tot die gedachten leidt”[…]impressies die ons dwingen daadwerkelijk te kijken,ontmoetingen die ons dwingen om te interpreteren,uitdrukkingen die ons dwingen na te denken'(Deleuze 1964: 51, vert. auteur). Deleuze haalt Proust aan om de essentie van het zinnelijke teken uit te leggen: ‘Inzichten die door onze intelligentie direct gevat worden zijn minder diepgaand,minder noodzakelijk dan die inzichten die ondanks onszelf door het leven tot ons zijn gekomen in de vorm van een indruk,een materiële indruk,want deze is via onze zintuigen tot ons gekomen'(Proust in Deleuze 1964: 161 vert. auteur). Jill Bennett (2005)legt uit dat kunst en literatuur in deze proustiaanse en deleuziaanse visie kunnen worden gezien als de belichaming van sensaties die het denken stimuleren. Kunst illustreert of bevat geen proposities,maar het belichaamt sensaties of affecten die tot denken aanzetten. Het is de affectieve ‘ontmoeting’ met een kunst- of literair werk waardoor het denken vooruitgaat en deze een diepere waarheid weet te bereiken. Door middel van deze affectieve visie op kunst en literatuur deconstrueert Deleuze de conventionele tegenstelling tussen filosofie en kunst,of tussen denken en sensaties. Voor hem zijn beide manieren van denken. Terwijl filosofen met behulp van concepten denken,doen kunstenaars dat op basis van sensaties. Sensaties worden teweeggebracht door de manier waarop de kunstenaar zich met het medium verbindt – in het geval van de schilder door middel van kleuren en lijnen. Die sensaties zijn geen gevolg van zelfexpressie,of van een eigenschap van een of ander subject dat aan het werk voorafgaat,maar ontstaan in het heden,wanneer ze zich verbinden met figuren in het beeld.’ (bladzijde 33) Wordt vervolgd. Nu weer een citaat uit verhalen en scènes van daniil charms’ verzamelde werk ‘ik zat op het dak’. ‘Hoe een man uiteenviel ‘Men zegt dat alle mooie vrouwen een dikke kont hebben. Ach ja,ik hou van vrouwen met grote borsten,ik vind dat ze lekker ruiken.’ Terwijl hij dit zei,werd hij groter en groter en toen hij het plafond bereikt had,viel hij uiteen in duizend kleine balletjes. De huismeester Pantelej kwam aangelopen,veegde de balletjes op het vuilnisblik waar hij gewoonlijk paardenvijgen op veegde en bracht ze naar buiten,ergens op de achterbinnenplaats. En de zon bleef verder schijnen zoals tevoren,en de weelderige dames bleven even verrukkelijk ruiken. 23 aug[ustus] 1936′ (bladzijde 129) Wordt vervolgd.