met het essay van Ernst van Alphen ‘Affecten’ ondertitel ‘Bacon via Deleuze en Deleuze via Bacon’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Op het eerste gezicht zijn deze visuele technologieen heel gewoon,banaal zelfs en kunnen ze in een groot aantal van Bacons werken worden herkend. Maar juist omdat ze zo banaal zijn,besteden critici er gewoonlijk geen aandacht aan. De lampen in zijn werk bestaan uit naakte peertjes die aan een snoer vanaf plafond bungelen. Deze peertjes zijn vaak gecombineerd met lichtknoppen op de muur;in sommige gevallen is er alleen een lichtknop en ontbreekt het peertje. In de geschiedenis van de westerse esthetica gaan de motieven van de spiegel en de lamp gebukt onder conventionele betekenissen. Ze fungeren voornamelijk als metaforen voor de ‘onthullende’,aan het licht brengende rol van visualiteit en het visuele zintuig,het oog. In zijn invloedrijke studie ‘The Mirror and the Lamp’ uit 1953 neemt M.H. Abrams deze twee objecten als metaforen voor twee tegengestelde noties van creativiteit. In het beeld van de spiegel wordt de menselijke geest vergeleken met een reflector van externe voorwerpen. Het beeld van de lamp vergelijkt de menselijke geest met een projector die een actieve bijdrage levert aan het object dat gezien wordt. In de geschiedenis van de esthetica karakteriseert de spiegelmetafoor het denken in termen van mimesis van Plato tot aan de achttiende eeuw,terwijl de lampmetafoor het belangrijkste motief wordt tijdens de romantische periode. In het geval van Bacon verschilt de betekenis van de spiegel en de lamp radicaal van de speciale betekenis die deze objecten in de westerse esthetica hebben. Bacon keert de betekenissen van de spiegel- en lampmotieven om.'(bladzijde 38) Wordt vervolgd. Nu weer een citaat uit verhalen en scènes van daniil charms’ verzamelde werk ‘ik zat op het dak’. ‘Peretsjin ging op een punaise zitten,en vanaf dat moment nam zijn leven een totaal andere wending. Van een stille,nadenkende man veranderde Peretsjin in een grote schoft. Hij liet een snor staan en knipte die daarna alleen heel slordig bij,zodat de ene kant van de snor altijd langer was dan de andere. En zijn snor groeide ook nog scheef. Peretsjin was niet om aan te zien. Bovendien knipperde hij heel akelig met zijn oog en trok hij met zijn wang. Een tijdje beperkte Peretsjin zich tot kleine schurkenstreken;hij roddelde,gaf anderen aan,zette tramconducteurs af door altijd met heel kleine muntjes te betalen en altijd twee,en soms zelfs drie kopeken te weinig te hebben. [woensdag 14 oktober 1940]’ (bladzijde 204) Wordt vervolgd.