met het essay van Aukje van Rooden ‘De kunst is dood,leve de kunsten!’ ondertitel ‘Over de enkelvoudigheid en meervoudigheid van kunst’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘De kunsten hebben volgens Batteux namelijk slechts bestaansrecht als kopie van een origineel – de natuur. En deze originaliteit is bovendien niet gelegen in de natuur als zodanig,maar in een geïdealiseerde versie van die natuur. In deze door het neoclassicisme geïnspireerde kunstopvatting mogen de Muzen ieder hun eigen uitdrukkingsmiddelen hebben,uiteindelijk dienen zij zich allen te onderwerpen aan de Idee van mimetische schoonheid. Het is deze onderschikking die,in bovenstaand citaat zelfs in letterlijke zin,de transformatie van de ‘Kunsten’ in ‘Kunst’ bewerkstelligt. Synthese of eenheid als principe Batteux verbindt het klassieke principe van imitatie met zowel een rationele ordening als de romantische idee van het kunstzinnige genie. Dat bezorgt zijn ‘Les beaux-arts réduits à un même principe’ een grote aantrekkingskracht. Het komt dan ook in alle opzichten tegemoet aan de achttiende-eeuwse behoefte aan heldere en welonderscheiden ideeën en inzichtelijke systemen. Toch krijgt deze behoefte aan systematiek precies door de opkomst van de esthetica als opzichzelfstaande discipline geleidelijk aan een andere invulling. In het ‘Oudste systeemprogramma van het Duitse idealisme'(1796-1797) en de romantiek die zich in het verlengde hiervan ontwikkelde,tracht men Batteuxs vereniging van de kunsten op een nog fundamentelere manier op te vatten;niet als de vereniging van parallelle takken in eenzelfde stam zoals Batteux deed,maar als een synthese, een ‘volledig systeem'(Schelling 1996:60),een organisch geheel zonder kern of grond. Of beter:als een geheel dat – precies omdat het organisch is – zijn eigen kern en grond vormt. Batteuxs transformatie van de kunsten tot Kunst wordt hiermee zowel omarmd als verworpen. De vereniging van de kunsten tot een enkel principe wordt door het ‘Systeemprogramma’ omarmd omdat deze de zelfstandigheid (oftewel:de autonomie) met zich meebrengt van het esthetische domein ten opzichte van bijvoorbeeld het wetenschappelijke of politieke domein. Het principe dat Batteux aanwees als grond voor deze eenheid – imitatie – wordt met het ‘Systeemprogramma’ echter verworpen.'(bladzijde 21-22) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Herman Gorter uit ‘De School der Poëzie’. ‘Wij zilvren wezens,nevellichten,gewassen/neven elkaar,onzeker,wilden het licht:/In misten van donker,onze groote vragen/vreemdelinge in scheemre mist en licht -/Teeder beginnen en glimlachend blinken,/lichtkens verrijzen,weigren te versterven,/zekerlijk lachen en lichtblijde blinken,/wenken en vlieden,vliedend omziend,wimprend,/wilgen van licht,linten van licht,wit zilvren/wateren licht,fleemlicht,zichten rillicht,/scheden en bajonetten licht, – lichtarmee.///Ons vleesch bloeiend van licht,licht slempend,/onz’ harten zwellend van licht,licht brekend,/oogen licht donzend,kristallen lichtkronen.'(bladzijde 5) Wordt vervolgd.