met het essay van Aukje van Rooden ‘De kunst is dood,leve de kunsten!’ ondertitel ‘Over de enkelvoudigheid en meervoudigheid van kunst’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Hoewel het kunstzinnige vermogen volgens het ‘Systeemprogramma’ in ieder mens huist – en daarmee,zo zouden we kunnen zeggen,radicaal gedemocratiseerd wordt – betekent dit niet dat daarmee ook een onderscheid is aangebracht tussen verschillende artistieke talenten. Zoals we zagen hangt de synthetiserende kracht precies af van het feit dat in ieder dezelfde esthetische kracht werkzaam is. In de slotpassage van ‘Het oudste systeemprogramma van het Duitse idealisme’- waarin de genoemde ‘mythologie van de rede’ en ‘religie’ wordt genoemd – wordt de muzische kracht dan ook duidelijk als enkelvoudig voorgesteld:’Een hogere geest door de hemel gezonden moet deze nieuwe religie onder ons stichten;zij zal het laatste,grootste werk van de mensheid zijn'(Schelling 1996: 62). Meervoudige oorsprong of veelheid als principe De opvatting over de eenheid van de kunst die in het ‘Systeemprogramma’ wordt uitgedragen,ligt aan de basis van de romantische esthetica en is ook voor de huidige kunstopvatting nog bepalend. Wij rekenen de activiteiten van schrijvers,musici en schilders allemaal tot de categorie ‘kunst’ omdat we in al deze activiteiten die ene creatieve kracht aan het werk zien. Toch is de voor de hand liggende,in eerste instantie praktische vraag niet minder prangend:als het om die ene creatieve kracht te doen is,waarom zijn er dan toch meerdere kunsten? Waarom is er niet alleen muziek,maar ook beeldende kunst ,poëzie,installatiekunst,improvisatietheater,architectuur,sculptuur,body art, et cetera – en waarom in de overweldigende verscheidenheid,de oneindige variëteit waarin al die kunstuitingen zich aan ons voordoen? In zijn tekst ‘Pourquoi y-t-il plusieurs arts,et non pas un seul? (1994) stelt Jean-Luc Nancy precies die vraag. Als in al die kunstenaars eenzelfde creatieve kracht stroomt,waarom uit deze zich dan op oneindig veel verschillende wijzen? De Muzen komen dan misschien voort uit een enkel vermogen of kracht,maar,zo constateert hij:'(bladzijde 23-24) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëzie’. ‘Onz’ hoofden weenen en zijn genegen/tegen elkaar,ze weenen en weenen.///Het licht spint binnen zijn laatste wade,/die hebben we om, de afscheidswade.///Blinkend zwerven de glimmerlichten,/en al de dingen zijn aan het bezinnen.///Het licht is binnen aan het oogenblikken,/en al de dingen zijn aan het lichtdrinken.///Streelende spreekt het licht,zweemende fleemen/zijn blinkende lippen bij het afscheid nemen.///Onz’ hoofden weenen,armen overbruggen/onz’ schouders,stil staan onze ruggen.///Het lichtleger trekt nu stappend henen,/ritsellicht in de laatste deze en gene.///Onz’ hoofden zijn genege’ en weenen/tegen elkaar,ze weenen,weenen,weenen.///Het licht zegt onze tranen goeder dag,/omkijken,ze weerglimmen dag.'(bladzijde 7) Gisteren ook geciteerd; kwam toch door mijn verjaardagsfeestje dat ik het gedicht nogmaals citeer. Wordt vervolgd.