met het essay van Johan Hartle ‘Kunst,politiek,neutralisering’ ondertitel ‘Overdenkingen bij Hans Haacke en Theodor W. Adorno’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Vrijwel geen enkele theoreticus heeft zo duidelijk als Adorno de nadruk gelegd op deze uitsluitend indirecte politieke betekenis van autonome kunst. Adorno zou dus ook niet al te veel plezier aan de ‘Isolation Box’ hebben beleefd. Wellicht zou hij een glas champagne hebben geheven op Hilton Kramers verwoestende kritiek op Hans Haacke. Niettemin zijn er ook goede redenen om hieraan te twijfelen. In dit verband is vooral Adorno’s interpretatie interessant dat de esthetische vorm altijd al een politiek karakter heeft. De bepaalde structuurprincipes van de ‘empirie’,die op een formeel niveau in het werk terugkeren,behoren,zoals Adorno schrijft,tot een bepaalde politie-sociale constellatie. ‘Formele karakteristieken mogen’,schrijft Adorno, ‘niet zomaar politiek geïnterpreteerd worden,en toch blijft er in haar vorm [in die van de kunst]niets zonder inhoudelijke implicaties,en die dringen door tot in het politieke'(Adorno 1970,7:739). De kunst is om die reden niet politiek vanwege haar inhoudelijke engagement,zoals Adorno in een scherpe polemiek met Brecht en Sartre uitlegt (Adorno 1974,11:409-422),maar vanwege het maatschappelijke karakter van haar concrete vorm. Het maatschappelijke ‘schematisme van de waarneming’,zoals Adorno het een keer verwoordt in een verwijzing naar een historische lezing van het kantiaanse transcendentale subject (Adorno 1970, 4:118),is ook diep in de artistieke praktijk gegrift. Geen enkel vierkant en geen enkele kubus,zou men kunnen zeggen,is onschuldig – ze zijn al in de historische context te lezen,net zoals de minimalistische verhoorkisten van Hans Haacke,die in een concrete context een aanklacht tegen de Amerikaanse interventiepolitiek kunnen worden. Vorm is,zoals Adorno herhaaldelijk benadrukt,’gesedimenteerde inhoud'(Adorno 1970, 7:15;217). Adorno heeft met formuleringen als bovenstaande vooral algemene abstractieprocessen voor ogen die te maken hebben met processen van verdinglijking,met het tot koopwaar en manipuleerbaar object worden van maatschappelijke subjecten en praktijken. De kubieke,geometrische en minimalistische vormen van de abstracte kunst herhalen in zoverre de abstractiebeweging,die in de economisch-technische rationalisering van het moderne kapitalisme al is uitgekristalliseerd.'(bladzijde 70) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëzie’. ‘In de zwarte nacht is een mensch aangetreden,/de zwarte nachtwolken vlogen,/de zwarte loofstammen bogen,/de wind ging zwaar in zwarte rouwkleden.///’t Gezicht was bleek in ’t zwarte haar,/de handen wrongen,de mond borg misbaar,/de nek was zwart,/een hel was ’t hart,/van daar kwam het zwarte en worgde haar.///Met de wind,met de boomen en met al de wolken/is ze gekomen,/het waren rondom haar groote volken/van zwarte nachtdroomen.///Bij een groot zwart water aan zijn zoom/heeft ze hel stil gestaan,/de lang geleden geboren boom/heeft het toen geraân -‘(bladzijde 18) Het gedicht wordt vervolgd.