met het essay van Johan Hartle ‘Kunst,politiek,neutralisering’ ondertitel ‘Overdenkingen bij Hans Haacke en Theodor W. Adorno’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’ . ‘Dat kan zij,omdat zij in haar bezinning op de vorm zelf de inbedding van formele processen in maatschappelijk machts- en toepassingspraktijken voor het voetlicht brengt,becommentarieert en incidenteel verandert. Dit idee van een ‘politiek van de vorm’ is een van de belangrijkste motieven uit Adorno’s esthetica. Adorno’s gewei:neutralisering en musealisering Tot zover de politiek,want de politiek van de kunst heeft ook een duidelijke grens. Ook daarin komen Adorno’s ‘Äesthetische Theorie’ en de ‘Isolation Box’ van Hans Haacke overeen. Kunst is uiteindelijk alleen maar kunst,zelfs wanneer zij in iets anders verandert en haar kritische impuls direct zou kunnen worden verwerkelijkt. In ‘Äesthetische Theorie’ schrijft Adorno:’De dialectiek van de moderne kunst bestaat grotendeels daarin,dat zij haar schijnkarakter wil afschudden,zoals herten een aangegroeid gewei'(Adorno 1970,7:157 e.v.). Ook Haackes kunst draagt,om zo te zeggen,een gewei,want hoezeer men ‘Isolation Box’ als een onmiddellijke politieke interventie kan verstaan,de titel suggereert iets anders. De ‘Islolation Box’ van Haacke kan ook als zinnebeeld van iets anders worden begrepen. Haackes weliswaar niet witte,maar wel blank-houten gevangeniskubus lijkt immers op de ideaaltypische expositieruimte van de modernistische kunst. Deze voor de kunstcontext paradigmatische kubus verwijst naar het werk van Brian O’Doherty. De expositiekontext van de ‘white cube’ was sinds Brian O’Doherty’s baanbrekende boek ‘Inside the White Cube’ (1976) met het stigma getekend om kunst onder aseptische laboratoriumomstandigheden te exposeren,maar om ze tegelijkertijd uit het totale maatschappelijke proces te lichten en ze zowel van hun maatschappelijke effect als van hun levendige diversiteit en context te ontdoen (O’Doherty 1986).'(bladzijde 72-73) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëzie’. ‘De boomen waren stil,/de lucht was grijs,/de heuvelen zonder wil,/lagen op vreemde wijs.///De mannen werkten wat/rondom in de aard,/als groeven ze een schat,/maar kalm en bedaard.///Over de aarde was/waarschijnlijk alles zoo,/de wereld en ’t menschgewas/ze leven nauw.///Ik liep het aan te zien/bang en tevreden,/mijn voeten als goede lien/liepen beneden.’ (bladzijde 21) Wordt vervolgd.